Aardbeving in Haïti
Duur missie: 13 januari 2010 - 28 januari 2010
Aantal militairen: 90
Dodelijke slachtoffers: geen
Dapperheidsonderscheidingen: geen
Achtergronden
Op 12 januari 2010 om 16.53 uur lokale tijd (22.53 uur Nederlandse tijd) trof een aardbeving, met een kracht van 7 op de schaal van Richter, Haïti. Het epicentrum van de beving lag 15 kilometer ten zuidwesten van de hoofdstad Port-au-Prince. Het gevolg was complete chaos. Duizenden mensen kwamen tijdens de beving en de naschokken om het leven. In totaal waren rond de 3 miljoen mensen slachtoffer van de aardbeving. De internationale gemeenschap schoot te hulp, zo ook Nederland. Vanuit de hele wereld werden reddingswerkers gestuurd. Het kleine vliegveld van Port-au-Prince kon deze massale toestroom echter niet verwerken. Tal van hulpvluchten konden geen doorgang vinden. Daarom kwam de hulpverlening moeizaam op gang.
Het Nederlandse aandeel
In Nederland werden direct voorbereidingen getroffen voor het verlenen van noodhulp in Haïti. De luchtmacht stelde het KDC-10-toestel 'Jan Scheffer' met 12 bemanningsleden beschikbaar voor het vervoer van hulpgoederen en het Urban Search and Rescue (USAR) team van de Nederlandse overheid. Eenmaal in het Caribisch gebied bleek het grote toestel, vanwege de ingestorte verkeerstoren en de grote drukte, niet te kunnen landen. Noodgedwongen week de gezagvoerder uit naar Curaçao. Op 15 januari werden daar op marinevliegkamp Hato het USAR-team en de hulpgoederen overgezet op kleinere vliegtuigen die wel konden landen in Haïti. De toestellen keerden met 4 evacués en 6 weeskinderen van Port-au-Prince terug naar Curaçao. Zij werden met de 'Jan Scheffer' naar Eindhoven gevlogen.

USAR
Het USAR-team begon zijn werkzaamheden in Haïti op 15 januari. Het USAR-team bestond uit 60 mensen: militairen, politieagenten, brandweerlieden en ambulancepersoneel. Bij nationale- en internationale rampen zet het Ministerie van Binnenlandse Zaken het team in om reddingswerkzaamheden te verrichten. Naast het zoeken naar overlevenden onder het puin, hielden zij zich in Haïti ook bezig met het bergen van stoffelijke overschotten en met de evacuatie van adoptiekinderen. De commandant arriveerde als eerste in het getroffen gebied en begon met voorbereidingen voor de komst van het complete team. Hij keek met voldoening terug op de inzet: "Ons team heeft 3 overlevenden onder het puin vandaan gehaald en dat is veel."
Inzet van de marine
Het Commandement der Zeemacht in het Caribisch Gebied (CZMCARIB) hield al rekening met een noodhulpoperatie vanaf het moment dat het nieuws van de aardbeving in Haïti bekend werd. Hr.Ms. Pelikaan, het ondersteuningsvaartuig dat permanent in het Caribisch gebied aanwezig was, trof de noodzakelijke voorbereidingen en vertrok naar het getroffen gebied. Aan boord zaten naast de vaste vijftien bemanningsleden ook nog 45 mariniers van 32 Infanteriecompagnie van het Korps Mariniers, de bootgroep Aruba - een gedeelte van het ondersteuningspeloton bestaande uit veertien man, zes militairen van de Arubaanse Militie en twee marechaussees.
De extra schepelingen moesten het USAR-team begeleiden, weeskinderen - die voor adoptie naar Nederland zouden komen - evacueren en de haven van Port-au-Prince toegankelijk maken voor andere vaartuigen.
Op 18 januari, drie dagen nadat het USAR-personeel en de eerste hulpgoederen in Haïti aankwamen, arriveerde de Pelikaan als eerste buitenlandse schip in de haven van Port-au-Prince. De bemanning begon direct met het markeren van een veilige vaarroute en het verwijderen van grote obstakels in de havenaanloop. Toen het schip in de gelegenheid was om af te meren gingen vier van de bemanningsleden van de Pelikaan, de 45 mariniers, de zes militairen van de Arubaanse Militie en de twee marechaussees van boord om met de ondersteunende taken te beginnen. De meegenomen hulpgoederen brachten de mariniers onder meer naar het verzamelpunt van het World Food Program van de Verenigde Naties. De tweede dag van de operatie ondersteunden de mariniers het USAR-team bij bergingstaken en de zoektocht naar slachtoffers. Het uitdelen van levensmiddelen ging ook door. Zo bevoorraadden zij drie weeshuizen en onderzocht de marine-arts de kinderen van tehuizen. Door het weinige aanbod van taken voor de twee marechaussees boden zij de commandant van 32 Infanteriecompagnie aan om mee te helpen met de werkzaamheden van de bootgroep.
Hulp aan kinderen
Woensdag 20 januari stond er voor de mariniers een nieuwe uitdaging te wachten, namelijk babysitten. De kinderen die voor adoptie naar Nederland zouden komen, konden door de omstandigheden eerder naar hun adoptieouders. De mariniers brachten hen naar het vliegveld van Port-au-Prince, waarna de kinderen, met een tussenstop op Curaçao, naar Nederland vlogen.
Dezelfde avond vertrok de Pelikaan naar de Amerikaanse marinebasis Guantánamo Bay. Daar haalde het schip een mobile diving and salvage unit op. Deze eenheid werd na aankomst in de haven van Port- au-Prince ingezet om onder water obstakels te verwijderen. In het weekend dat volgde brachten de mariniers hulpgoederen naar een aantal zieken- en weeshuizen. Een daarvan was Soeurs de la Sagesse, een instituut voor doven en blinden, waar meer dan zeventig kinderen woonden. Rond dezelfde tijd deelden de mariniers ook zogenaamde shelterboxen aan de bevolking uit. In deze kratten bevonden zich primaire overlevingsmiddelen voor ongeveer tien personen. In elke krat zat onder meer een tent, isolerend grondzeil, thermische dekens, een fornuis, kookspullen, gereedschap, muggennetten, watercontainers en waterzuiveringstabletten. Toen eenmaal alle hulpgoederen waren uitgedeeld werd de voornaamste taak van de mariniers het begeleiden en ondersteunen van de aanwezige hulporganisaties bij het uitreiken van hulpgoederen op het eiland. De Nederlandse troepen verlieten Haïti op 28 januari.