Nederlands aandeel in Implementation Force (IFOR) en Stabilisation Force (SFOR)
De hoofdmoot van de Nederlandse bijdrage aan IFOR en SFOR bestond uit een gemechaniseerd infanteriebataljon (ongeveer 850 militairen). Dat werd tot december 1996 ondersteund door een logistiek bataljon. Daarna opereerde het bataljon als logistiek zelfstandige eenheid (circa 1.050 militairen, in 2004 ongeveer de helft).
In 2000 werd de logistieke component ondergebracht in een national support element. Het bataljon formeerde 3 gemengde teams op basis van:
• 2 pantserinfanteriecompagnieën;
• een tankeskadron;
• antitanksecties;
• geniesecties;
De hoofdmacht van het bataljon arriveerde in de eerste week van januari 1996 in Centraal-Bosnië. Het kreeg een bataljonsvak in de Britse Multinational Division Southwest onder beheer. De bataljonscommandant vestigde zijn commandopost in Sisava op het Vlasic-massief. De teams werden verdeeld over Jajce, Knesevo en Novi Travnik. Naast het bataljon stelde de Nederlandse regering, behalve verschillende staffunctionarissen, een groot aantal andere eenheden beschikbaar:
• een mortiercompagnie;
• een mortieropsporingsradarbatterij;
• fregatten;
• speciale troepen (commando’s);
• helikopters;
• een elektronische oorlogvoeringscompagnie;
• verbindingseenheden.
Het bataljon controleerde de naleving van het Dayton-akkoord met patrouilles en (mobiele) controleposten. De checkpoints dienden om de aftocht van alle militairen van de voormalige strijdende partijen en hun wapens uit de Zone of Separation te bewaken. Het Nederlandse bataljon was daarnaast verantwoordelijk voor het markeren en ruimen van mijnen.
Ook onderhielden de militairen contacten met lokale militaire commandanten en burgerautoriteiten. De uitvoering van het militaire deel van het akkoord verliep in grote lijnen voorspoedig. Alleen het bijeenbrengen van troepen en zware wapens (kantonnering) verliep in eerste instantie minder voorspoedig.
Steeds minder militair
De taken van IFOR en later SFOR verschoven steeds meer naar niet-militaire opdrachten. Het bataljon hield zich in toenemende mate bezig met het verzekeren van het vrije verkeer van personen en de terugkeer van vluchtelingen. Daarnaast hielpen de Nederlanders met het localiseren van oorlogsmisdadigers en ondersteunde zij organisaties zoals de United Nations International Police Task Force (UNIPTF), het Internationaal Tribunaal en de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR).
Operationeel optreden
De veranderende taken hadden vanzelfsprekend gevolgen voor het operationele optreden. De permanente en verplaatsbare checkpoints, speciaal ingesteld om de terugtrekking en kantonnering te kunnen controleren, werden geleidelijk opgeheven. Elders in het Nederlandse bataljonsvak werden permanente pelotonsbases ingericht. Die dienden als uitvalsbases voor sociale patrouilles. De tweede helft van 1996 stond vooral in het teken van de landelijke verkiezingen.
Wijzigingen in bataljonsvak
Het Nederlandse bataljonsvak onderging met de overgang van IFOR naar SFOR in december 1996 wijzigingen. Het bataljon behield zijn teams in Novi Travnik en Knesevo, maar trok zich terug uit Jajce en het omliggende gebied. De voormalige strijdende partijen leefden de militaire afspraken van het Dayton-akkoord in 1997 goed na. De Nederlanders hadden echter hun handen vol aan het ondersteunen van de niet-militaire kanten van het vredesakkoord.
Civiele organisaties ondersteunen
Een van de moeilijkste taken voor de Nederlandse SFOR-bataljons was de ondersteuning van civiele organisaties. Die begeleidden de terugkeer van vluchtelingen en ontheemden naar gebieden met een vijandige bevolking. Formeel was de terugkeer van vluchtelingen een taak van de lokale politie en de UNIPTF. De ongewapende UNIPTF’ers waren echter niet in staat ernstige ordeverstoringen de kop in te drukken. De inzet van het zwaarbewapende SFOR werd in deze situaties vaak als een te grof instrument gezien. Het ministerie van Defensie versterkte daarom het bataljon tijdelijk met een Crowd & Riot Control-eenheid.
Betere effectiviteit
De effectiviteit en flexibiliteit van SFOR werd in de loop van de jaren op een aantal manieren verbeterd. De commandant van SFOR besloot daarom medio 1998 de Multinational Specialised Unit (MSU) op te richten. Deze 350 militairen sterke eenheid vormde een aanvulling op de ongewapende UNIPTF’ers en de meer in de traditionele ME-rol opererende Crowd & Riot Control-eenheden van de gevechtseenheden (battlegroups).
Patrouilles en gerichte operaties
De MSU moest met intensieve patrouilles en gerichte preventieve operaties het ontstaan van spanningen in zogenoemde hotspots helpen voorkomen. De MSU liet ook in het Nederlandse bataljonsvak regelmatig haar gezicht zien. Hierwas vooral de Vitez-pocket een belangrijke hotspot. De commandant van de MND South-West vond het wenselijk delen van de battlegroups ook buiten het eigen verantwoordelijkheidsgebied in te zetten door middel van zogenoemde surge-operaties. De divisiecommandant kon zo ondanks een daling van het aantal militairen binnen de divisie eenheden daar waar nodig concentreren.
Grotere rol Nederland
De Nederlandse regering toonde zich net als Canada bereid een grotere rol binnen deze divisie op zich te nemen. Nederland leverde sinds juli 2000 naast het gemechaniseerde bataljon, een verbindingseenheid en extra personeel voor het multinationale divisiehoofdkwartier. De Nederlandse generaal-majoor Tony van Diepenbrugge was van september 2001 tot september 2002 divisiecommandant.
Operatiegebied
Enkele maanden eerder droeg het bataljon het Bosnisch-Servische deel van het bataljonsvak over aan een Britse eenheid. Het Nederlands team verhuisde vervolgens van Knezevo naar de nieuwe Nederlandse compound in Bugojno. Het Nederlandse operatiegebied werd in westelijke richting uitgebreid met de gemeentes Jajce, Donji Vakuf, Bugojno en Gornji Vakuf. Het operatiegebied van het Nederlands bataljon wijzigde op 15 augustus 2002 voor de laatste keer.
Groter verantwoordelijkheidsgebied
Het verminderen van de operationele sterkte van SFOR resulteerde in het vergroten van het Nederlandse verantwoordelijkheidsgebied. Daar viel nu ook kanton 10 onder, waarin zich onder meer de plaatsen Livno en Tomislavgrad bevonden. Het Nederlandse bataljon handhaafde teams in Novi Travnik en Bugojno en het pelotonshuis in Jajce. Daarnaast kwam er op 2 augustus 2002 een forward operating base (FOB) in Suica. Deze vooruitgeschoven post werd bemand door een eenheid van pelotonsgrootte.
Criminele netwerken
Het bataljon constateerde dat criminele netwerken een grote bedreiging vormden voor de stabiliteit in het gebied. Ze ondermijnden immers het staatsgezag en waren een mogelijke bron van inkomsten voor personen die het Dayton-akkoord vijandig gezind waren.
Operatie Mooirivier
Naast vrouwenhandel vormde vooral illegale houtkap in Bosnië een belangrijke inkomstenbron voor criminelen. In oktober 2003 startte Mechbat dan ook de operatie Mooirivier om de illegale houtkap in kaart te brengen. Na het succes van operatie Mooirivier besloot Multinationale Brigade Northwest in januari 2004 de lokale autoriteiten te steunen bij de aanpak van de illegale praktijken.
Militaire aspecten
De toenemende aandacht voor de civiele aspecten van het Dayton-akkoord betekende overigens niet dat de militaire aspecten werden verwaarloosd. Het inkrimpen en samenvoegen van de legers van de Bosnische Serviërs en de Moslim-Kroatische Federatie stond nog steeds hoog op de agenda. Daar waar het aantal troepen met succes was verlaagd, verliep het daadwerkelijke samenvoegen juist moeizaam.
Bosnische Kroaten
Zo hield SFOR er in 2001 serieus rekening mee dat de Bosnische Kroaten hun eigen weg zouden gaan en daarmee een derde entiteit zouden vormen. In maart 2001 ontsloeg SFOR diverse Bosnisch-Kroatische generaals die zich niet-loyaal gedroegen naar de federale regering. SFOR deed er alles aan om te voorkomen dat de Bosnische Kroaten naar de wapens zouden grijpen. Zeker omdat de bewakers van de wapenopslagplaatsen thuis bleven uit protest tegen de ontslagen.
Wapenopslagplaatsen
SFOR nam de bewaking van de meeste Bosnisch-Kroatische opslagplaatsen op zich en maakte van de gelegenheid gebruik om het aantal opslagplaatsen te verlagen. Het bijeenbrengen van de wapens van de voormalige strijdende partijen kende overigens sinds maart 1998 een civiele variant, operatie Harvest. Het Nederlandse bataljon zamelde regelmatig wapens in onder de burgerbevolking.
Nieuw operatieconcept
Het hoofdkwartier van SFOR besloot medio 2003 over te gaan op een nieuw operatieconcept. SFOR zou niet langer een pure stabilisatiemacht zijn, maar een deel van haar organisatie inrichten als waarnemingsmissie. De MNB Northwest (tot 1 januari 2003 MND Southwest geheten) werd gereorganiseerd tot Multinational Task Force Northwest (MNTF Northwest). De 3 bataljons werden teruggetrokken en vervangen door 1 door het Verenigd Koninkrijk geleid bataljon (Multinational Battlegroup: MNBG). Hierin was 1 van de 3 compagnieën Nederlands.
Tussen de bevolking
Een belangrijke component van de MNTF Northwest waren de Liaison and Observation Teams (LOT’s). De teamleden woonden tussen de bevolking. Ze vergaarden informatie over de veiligheidssituatie in het inzetgebied. Het doel was inzicht krijgen in de sociale, politieke, economische, militaire en veiligheidsstructuren. Nederland leverde ongeveer 70 van de 160 militairen van de LOT-organisatie in de MNTF Northwest. SFOR droeg de opgedragen taken op 2 december 2004 over aan de door de Europese Unie geleide troepenmacht EUFOR.
EUFOR
Het kabinet stemde op 1 oktober 2004 in met deelname van maximaal 530 militairen aan EUFOR. Het ministerie van Defensie stelde een infanteriecompagnie, een belangrijk deel van de LOT-organisatie, een ondersteuningscompagnie, een geneeskundig detachement (7 militairen) en een inlichtingendetachement beschikbaar. Ook werd personeel ter beschikking gesteld van het hoofdkwartier van EUFOR en het hoofdkwartier van de MNTF Northwest. Nederland leverde aan de MNTF Northwest zowel de plaatsvervangend commandant van de taakgroep als het hoofd van de LOT-organisatie.