Operatie Blue Safari

Duur missie: 18 april 1994 - 19 april 1994
Aantal militairen: 16 (inclusief Operatie Silver Back)
Dodelijke slachtoffers: geen
Dapperheidsonderscheidingen: geen

Achtergronden

Het Grote Merengebied omvat Rwanda, Burundi, Oeganda, (het oosten van) Congo en (delen van westelijk) Tanzania en Kenia. Het is een van de dichtstbevolkte gebieden van Afrika. De vulkanische grond behoort tot de meest vruchtbare van het continent. Het gebied is hoger gelegen dan de omringende landen, waardoor het klimaat, anders dan in de rest van Midden-Afrika, subtropisch aandoet. Tropische ziekten komen daardoor in deze regio minder voor dan in andere delen van Afrika.

Kolonisten in het Grote Merengebied

De eerste Europese ontdekkingsreizigers arriveerden in het midden van de negentiende eeuw in het gebied. Vanaf ongeveer 1880 werd Afrika het doelwit van een ongekende Europese expansiedrift. De eerdere informele invloed van de Europese mogendheden, gebaseerd op militaire en economische overheersing, maakte plaats voor direct koloniaal bestuur. Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en België verdeelden het Grote Merengebied. Het huidige Oeganda en Kenia kwamen in Britse handen; Duitsland claimde Rwanda, Burundi en Tanzania; terwijl de toenmalige koning van België, Leopold II, Congo als persoonlijk bezit verwierf (in 1908 ging de kolonie over naar de Belgische staat). Na de Eerste Wereldoorlog verloor Duitsland zijn Afrikaanse bezittingen. Het moest Tanzania aan het Verenigd Koninkrijk afgestaan en Rwanda en Burundi kwamen in Belgische handen.

Tegenstellingen tussen de Hutu’s en de Tutsi’s

In het Grote Merengebied vormden de Hutu’s en de Tutsi’s de belangrijkste bevolkingsgroepen. Tutsi’s leefden veelal van de veeteelt; Hutu’s van de landbouw. Doordat het bezit van vee meer aanzien genoot, vormden Tutsi’s van oudsher de aristocratie. Tegenstellingen tussen deze groepen in Rwanda, Burundi, oostelijk Congo en in veel mindere mate ook in Uganda Oeganda zouden uiteindelijk het hele Grote Merengebied destabiliseren. Deze ontstonden doordat de Europese koloniale bestuurders de onderlinge verschillen tussen de Hutu’s en de Tutsi’s uitlegden als een feodale indeling van de maatschappij. In hun ogen vormden Tutsi’s de sociaaleconomisch elite en bewerkte de Hutu-meerderheid als horige boer het land. De Europeanen meenden ook duidelijke etnische verschillen tussen Hutu’s en Tutsi’s te onderkennen. Met name in Rwanda en Burundi versterkten de kolonisten het onderscheid tussen beide bevolkingsgroepen. Tutsi’s kregen er bijvoorbeeld betere banen en meer privileges. Op deze wijze gebruikten de Belgische en Duitse kolonisten de Tutsi-elite om hun greep op het land te vergroten, waardoor het sociale evenwicht tussen de twee bevolkingsgroepen verloren ging.

Rwanda

Na de Tweede Wereldoorlog veranderde het Belgische beleid in deze kolonie ten gunste van de Hutu-bevolking. Daardoor kreeg de elite van deze bevolkingsgroep grotendeels het bestuur in handen toen Rwanda in de periode 1959-1961 zijn onafhankelijkheid verkreeg. Zij waren jarenlang onderdrukt door de Tutsi’s en grepen hun machtpositie nu aan om dat te vergelden. Al in november 1959 kwam het tot een gewelddadige uitbarsting. Tijdens een grote boerenopstand werden vele Tutsi’s vermoord of verjaagd. Talloze anderen vluchtten naar Oeganda, waar zij tientallen jaren in ballingschap verbleven. Zij zouden zich verenigen in het gewapende Front Patriotique Rwandais (FPR).

Het FPR, gesteund door het Ugandese leger, viel in oktober 1990 Rwanda binnen. Dit zette de relaties tussen de Hutu’s en de in Rwanda achtergebleven Tutsi’s opnieuw op scherp. Veel Hutu’s zagen hen als handlangers van het FPR. Met een effectief propaganda-offensief, waarin de Tutsi’s als kwaadaardig en onmenselijk werden afgeschilderd, wist de overheid de Hutu-bevolking op te zwepen de wapens op te nemen tegen Tutsi’s en gematigde, verzoeningsgezinde Hutu’s. De moord op de Rwandese Hutu-president Juvénal Habyarimana op 6 april 1994 (zijn vliegtuig werd neergeschoten) leidde vervolgens tot een goed georkestreerde, ongekende massaslachting van Tutsi-burgers en gematigde Hutu’s door Hutu’s uit alle gelederen van de bevolking. Een dag later werd ook de premier, Agatha Uwilingiyimana, met haar escorte van tien Belgische blauwhelmen op brute wijze om het leven gebracht. De goed getrainde troepen van het Tutsi-rebellenleger FPR gingen hierop in het offensief en veroverden binnen drie maanden bijna geheel Rwanda. Uit angst voor wraakacties sloegen ditmaal de Hutu’s massaal op de vlucht, vooral naar Congo. De genocide en vergeldingen van het FPR kostte binnen enkele weken tijd circa 800.000 Tutsi’s het leven.

Vergroot afbeelding Kleurenfoto, buiten op een vliegveld. Acht mannen in camouflagekleding, rode baretten en grote rugzakken op de rug lopen naar links, naar de achterkant van een vliegtuig. Sommigen dragen bazooka’s.
Beeld: ©NIMH / Fotoafdrukken Koninklijke Luchtmacht
Parachutisten van de Belgische landmacht gaan aan boord van de C-130 Hercules.

Mandaat, taken en organisatie

Vanwege de gewelddadige situatie in Rwanda besloten de meeste Europese staten en de Verenigde Staten begin april 1994 hun burgers te evacueren. Bovendien besloot België na de bloedige aanslag op de Rwandese premier Uwilingiyimana de troepenlevering aan de United Nations Assistance Mission in Rwanda (UNAMIR) stop te zetten en haar manschappen terug te trekken. Om deze twee evacuaties te faciliteren riep België operatie Silver Back in het leven. Vanaf 9 april 1994 zouden acht Nederlandse, Canadese, Spaanse en Italiaanse C-130 Hercules-transportvliegtuigen en twee Belgische Boeing 727’s naar Rwanda vertrekken om mensen met een westers paspoort, waaronder circa 1700 Belgen, vanuit de hoofdstad Kigali te evacueren. Belgische paracommando’s beveiligden de evacuatie.

Het Nederlandse aandeel

Op verzoek van de Belgische luchtmacht, die zelf over te weinig transportcapaciteit beschikte, stelde Nederland een C-130 Hercules-transportvliegtuig  beschikbaar voor Silver Back. Op zaterdag 9 april 1994 vertrok het toestel vanaf de Belgische luchtmachtbasis Melsbroek. Het toestel stond onder commando van een Belgische piloot. De C-130 vloog eerst naar het vliegveld Köln-Bonn om materieel te laden. Na een vlucht van vijftien uur via Caïro en Djibouti arriveerde het toestel op 10 april op het vliegveld van Nairobi, de hoofdstad van Kenia. Op dezelfde dag maakte het toestel al een vlucht naar de Rwandese hoofdstad Kigali om de eerste groep evacués op te halen. In de volgende dagen gingen de evacuaties door.

Vergroot afbeelding Kleurenfoto, binnenste van een militair vliegtuig. Tegen de wanden en in het midden op de grond zitten veel mensen, tussen hen in staan koffers en tassen. Rechts staat een man uit het raam te kijken, links speelt een moeder met haar kinderen.
Beeld: ©NIMH / Fotoafdrukken Koninklijke Luchtmacht
Evacués van operatie Silver Back zitten tussen hun bagage op de bodem van het vliegtuig.

Blue Safari

Nadat de burgers met een westerse nationaliteit in veiligheid waren gebracht, begon de evacuatie van de laatste Belgische blauwhelmen en paracommando’s uit Rwanda. Deze operatie kreeg de codenaam Blue Safari en ging in de ochtend van 19 april van start. Vanwege de precaire veiligheidssituatie voerde de bemanning voor het eerst een zogenaamde engine running unload uit: de motoren bleven draaien bij het in- en uitladen van het vliegtuig. De operatie was binnen een dag voltooid.

Daarna vervolgde de Nederlandse Hercules-bemanning operatie Silver Back. Ook vonden nog enkele transportvluchten met materieel van Nairobi naar Djibouti plaats. Op 28 april 1994 keerde de Nederlandse C-130 na ruim 114 vlieguren weer terug op Melsbroek, waar de bemanning door familieleden en collega’s werd verwelkomd.