Tsunami in Zuidoost-Azië
Duur missie: 28 december 2004 - 14 juli 2005
Aantal militairen: 40
Dodelijke slachtoffers: geen
Dapperheidsonderscheidingen: geen
Achtergronden
Op 26 december 2004 ontstond er door een zeebeving voor het Indonesische eiland Sumatra een hoge vloedgolf (tsunami) die grote delen van de kusten van Azië en Oost-Afrika trof. Naar schatting stierven hierdoor 280.000 mensen, het merendeel in Indonesië. Ook andere landen rond de Indische Oceaan werden hard geraakt, zoals Thailand, Birma en Sri Lanka. Aan de Thaise westkust vielen duizenden doden in de populaire toeristenoorden, waar mensen uit de hele wereld op dat moment hun kerstvakantie vierden. Nederland reageerde onmiddellijk op de ramp door financiële en materiële middelen beschikbaar te stellen. Deze werden in het rampgebied ingezet na overleg met de Verenigde Naties en de Nederlandse ambassades ter plaatse. Nederland was op dat moment voorzitter van de Europese Unie (EU) en coördineerde zodoende ook de hulpverlening van de EU. Gedurende 2005 droeg het Ministerie van Defensie op verschillende manieren bij aan de humanitaire hulpverlening en de wederopbouw van de getroffen regio’s.

Rampen Identificatie Team (RIT)
Het Rampen Identificatie Team (RIT) identificeert slachtoffers in rampgebieden en is een samenwerkingsverband van de politie en Defensie. Het team dat na de tsunami in Zuidoost-Azië werd ingezet, bestond uit 141 personen. Hiervan waren er 22 verbonden aan Defensie. Zij gingen naar Thailand. Op 28 december 2004 arriveerden daar de eerste drie leden van de Koninklijke Marechaussee en een tandarts van de Koninklijke Marine (KM). Op 8 januari 2005 volgden nog twee tandartsen van de KM. Als laatste arriveerde op 12 april een tandarts luitenant-ter-zee 1 in de Thaise kustplaats Phuket. Hij werd het hoofd van het tandheelkundige team van het Information Management Center (IMC) en ging leidinggeven aan een internationaal team van 35 tandartsen. Ook drie tandartsen van de Koninklijke Landmacht (KL) maakten hier deel vanuit.
De militaire tandartsen werkten in teams van twee: de ‘clean dentist’, die foto’s maakte, gegevens opschreef en het stoffelijk overschot dus niet aanraakte; en de ‘dirty dentist’, ofwel diegene die het lichaam daadwerkelijk onderzocht op tandheelkundige behandelingen. Röntgenfoto’s werden gemaakt om deze met eventueel al bestaande foto’s te kunnen vergelijken. Het hele proces duurde per stoffelijk overschot ongeveer een half tot een heel uur. De werkomstandigheden voor de hulpverleners waren zwaar. De lijkengeur hing overal.
Naast afgevaardigden van de KM en de KL werden tevens tien medewerkers van de Koninklijke Marechaussee naar het rampgebied gezonden, van wie de eerste drie zoals vermeld al op 28 december arriveerden. Ook zij waren belast met het identificeren van de duizenden doden in het gebied. Het professionele optreden van de Nederlanders maakte internationaal veel indruk. De in Nederland gehanteerde methode werd door de Thaise autoriteiten nagenoeg in haar geheel overgenomen. Nadat met een zogenaamde quick scan een eerste selectie werd gemaakt (Thai of niet-Thai), werden zoveel mogelijk uiterlijke kenmerken en bezittingen geregistreerd. “Wij beschouwen het RIT-werk zuiver als een politieproces, waar sommige andere landen uitgaan van een benadering vanuit de medische hoek”, aldus een majoor.

Luchtverkeersleiding in Medan
Op zondag 9 januari 2005 vlogen op verzoek van de Verenigde Naties een luitenant-ter-zee der 2e klasse, luchtverkeersbeveiliger op marinevliegkamp De Kooy, en een majoor van de luchtmacht via Kuala Lumpur (Maleisië) naar de plaats Medan op Sumatra. Een week later voegde ook een sergeant, een technicus van de luchtmacht, zich bij hen. Hij trad tevens op als tolk, aangezien hij afkomstig is van de provincie Atjeh op Sumatra. Door de tsunamiramp kwam een enorme vliegverkeersstroom van hulpgoederen op gang, die in goede banen moest worden geleid. Medan was daarbij het centrale punt. Daarnaast was de radiodekking in het gebied onvolledig en bleken de telefoonlijnen onvoldoende betrouwbaar. Er was verder een groot gebrek aan communicatiemiddelen. De luitenant-ter-zee en de majoor namen vanuit Nederland VHF-radio’s mee. De luchtverkeersleiding gebruikte deze voor de communicatie met burgervliegtuigen.
De officieren zorgden via Defensie voor extra VHF-radio’s en voor militaire UHF-verbindingsmiddelen. Die laatste waren van belang omdat er ook vele militaire vluchten met hulpgoederen aankwamen. Bij het Defensie Operatie Centrum in Den Haag werd tevens apparatuur voor satellietcommunicatie aangevraagd. Enkele dagen later, in de nacht van 14 januari, arriveerde het bestelde materiaal met een Russische Antonov op de luchthaven van Singapore. Nadat de verbindingsapparatuur in Medan was geïnstalleerd, gingen de Nederlanders aan de slag op het vliegveld van Meulaboh, aan de noordwestkust van Sumatra. Het oude materiaal van de militaire luchtverkeersleiding werd daar vervangen door de Nederlandse VHF-, UHF-, en SATCOM-apparatuur en enkele antennes. De beide Nederlanders vlogen vervolgens met een Japanse Hercules-transportvliegtuig naar Banda Atjeh om daar ook apparatuur te vervangen. Een Franse Puma-helikopter bracht hen daarna naar Sabang op het eiland Weh, waar de laatste radio’s werden afgeleverd.

Brugslag op Atjeh
Acht militairen van de KL vertrokken op 10 februari 2005 naar Atjeh om te onderzoeken op welke wijze er noodbruggen konden worden geplaatst met hulp van de plaatselijke bevolking. In het team zaten onder andere een projectofficier, een Civil-Military Cooperation-officier, een officier van de Directie Operaties van de Defensiestaf en een vertegenwoordiger van de HPG (Hygiëne en Preventieve Gezondheidszorg). De militairen vlogen vanaf Schiphol met Singapore Airlines naar Medan op Sumatra, om vervolgens met een binnenlandse vlucht naar het vliegveld van Banda Atjeh te gaan. Dit vliegveld lag buiten de getroffen zone en functioneerde nog. In Banda Atjeh kreeg het Nederlandse team ondersteuning van de Nederlandse defensieattaché in Indonesië.
Gedurende twee weken reisde het team met auto’s langs de kust om te kijken waar brugslag mogelijk was. Door de tsunami waren over 250 kilometer kuststrook meer dan honderd bruggen verwoest. Het Indonesische leger (de TNI) voerde noodreparaties uit, maar dat bood geen permanente oplossing. Het was voor het Nederlandse team daarom van belang dat het brugmaterieel aan de civiele autoriteiten van Atjeh werd overgedragen. Het Indonesische leger zou de bruggen immers ook voor andere doeleinden kunnen gebruiken. In Atjeh voerde de TNI al jaren strijd tegen religieus geïnspireerde rebellen. De natuurramp had tot het tijdelijk begraven van de strijdbijl geleid.
De Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) had op 25 maart het brugmaterieel ter beschikking gesteld. De baileybruggen in kwestie boden een meer permanente oplossing. Het brugmaterieel lag opgeslagen in de havenstand Ploče (Kroatië), waar de NAVO het overdroeg aan Nederland. Er waren, gelijktijdig met de verkenningsmissie in februari, enkele Nederlandse militairen naar Ploče gevlogen om het NAVO-materieel te inventariseren. Via de Defensie Verkeers- en Vervoersorganisatie (DVVO) werd een vrachtschip gecharterd voor het transport van de bruggen naar de haven van Banda Atjeh. Aan boord van het schip was een officier b.d. van de KM om een oogje in het zeil te houden. Ongeveer anderhalve maand na de eerste verkenningsmissie vloog een tweede Nederlands militair detachement naar Indonesië om het brugmaterieel aan Indonesië over te dragen en de opbouw te coördineren. Ten slotte gaven twee genisten van 105 Brugcompagnie eind juni in Atjeh aan ongeveer dertig Indonesische burgers les in het bouwen van de noodbruggen.

Transporten Koninklijke Luchtmacht
Op 30 december 2004 werd een KDC-10 transportvliegtuig van 334 Squadron ingezet voor het vervoer van hulpgoederen naar Indonesië. Op de terugweg repatrieerde het toestel slachtoffers vanuit Phuket in Thailand. Op 4 januari 2005 vloog het met een Estlands noodhospitaal, 15 man personeel en 20.000 ton hulpgoederen wederom naar Indonesië. Het hospitaal was de dag ervoor vanuit Estland naar Eindhoven gevlogen. Na aflevering op Sumatra vloog de KDC-10 op verzoek van het Rode Kruis naar de Pakistaanse stad Karachi om van daaruit 25.000 ton goederen naar de hoofdstad van Sri Lanka, Colombo, te vervoeren. Eveneens werd er voor het Rode Kruis veertig ton dekens vervoerd van New Delhi in India naar het Indonesische eiland Batam. Op verzoek van de ANWB werd de KDC-10 eveneens ingezet voor het ophalen van gewonden uit het rampgebied.