United Nations Assistance Mission in Rwanda (UNAMIR)

Duur missie: 1 oktober 1993 - 19 april 1994
Aantal militairen: 21
Dodelijke slachtoffers: geen
Dapperheidsonderscheidingen: geen

Achtergronden

Het Grote Merengebied omvat Rwanda, Burundi, Oeganda, (het oosten van) Congo, (delen van westelijk) Tanzania en Kenia. Het is een van de dichtstbevolkte gebieden van Afrika. De vulkanische grond behoort tot de meest vruchtbare van het continent. Het gebied is hoger gelegen dan de omringende landen, waardoor het klimaat, anders dan in de rest van Midden-Afrika, subtropisch aandoet. Tropische ziekten komen daardoor in deze regio minder voor dan in andere delen van Afrika.

De eerste Europese ontdekkingsreizigers arriveerden in het midden van de negentiende eeuw in het gebied. Vanaf ongeveer 1880 werd Afrika het doelwit van een ongekende Europese expansiedrift. De eerdere informele invloed van de Europese mogendheden, gebaseerd op militaire en economische overheersing, maakte plaats voor direct koloniaal bestuur. Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en België verdeelden het Grote Merengebied. Het huidige Oeganda en Kenia kwamen in Britse handen; Duitsland claimde Rwanda, Burundi en Tanzania; terwijl de toenmalige koning van België, Leopold II, Congo als persoonlijk bezit verwierf (in 1908 ging de kolonie over naar de Belgische staat). Na de Eerste Wereldoorlog verloor Duitsland zijn Afrikaanse bezittingen. Het moest Tanzania aan het Verenigd Koninkrijk afgestaan en Rwanda en Burundi kwamen in Belgische handen.

Tegenstellingen Hutu’s en Tutsi’s

In het Grote Merengebied vormden de Hutu’s en de Tutsi’s de belangrijkste bevolkingsgroepen. Tutsi’s leefden veelal van de veeteelt; Hutu’s van de landbouw. Doordat het bezit van vee meer aanzien genoot, vormden Tutsi’s van oudsher de aristocratie. Tegenstellingen tussen deze groepen in Rwanda, Burundi, oostelijk Congo en in veel mindere mate ook in Oeganda zouden uiteindelijk het hele Grote Merengebied destabiliseren. Deze ontstonden doordat de Europese koloniale bestuurders de onderlinge verschillen tussen de Hutu’s en de Tutsi’s uitlegden als een feodale indeling van de maatschappij. In hun ogen vormden Tutsi’s de sociaaleconomisch elite en bewerkte de Hutu-meerderheid als horige boer het land. De Europeanen meenden ook duidelijke etnische verschillen tussen Hutu’s en Tutsi’s te onderkennen. Met name in Rwanda en Burundi versterkten de kolonisten het onderscheid tussen beide bevolkingsgroepen. Tutsi’s kregen er bijvoorbeeld betere banen en meer privileges. Op deze wijze gebruikten de Belgische en Duitse kolonisten de Tutsi-elite om hun greep op het land te vergroten, waardoor het sociale evenwicht tussen de twee bevolkingsgroepen verloren ging.

Vergroot afbeelding Kleurenfoto, een gevechtspiloot gebaart naar een man, een vrouw en twee kinderen om aan boord van een vliegtuig te stappen. Links op de loopplank van het vliegtuig staan twee militairen. Op de achtergrond een hangar, meerdere voertuigen en militairen.
Beeld: ©NIMH / Fotoafdrukken Koninklijke Luchtmacht
Evacués van UNAMIR worden uitgenodigd aan boord van de C-130 Hercules te gaan.

Rwanda

Na de Tweede Wereldoorlog veranderde het Belgische beleid in deze kolonie ten gunste van de Hutu-bevolking. Daardoor kreeg de elite van deze bevolkingsgroep grotendeels het bestuur in handen toen Rwanda in de periode 1959-1961 zijn onafhankelijkheid verkreeg. Zij waren jarenlang onderdrukt door de Tutsi’s en grepen hun machtpositie nu aan om dat te vergelden. Al in november 1959 kwam het tot een gewelddadige uitbarsting. Tijdens een grote boerenopstand werden vele Tutsi’s vermoord of verjaagd. Talloze anderen vluchtten naar Oeganda, waar zij tientallen jaren in ballingschap verbleven. Zij zouden zich verenigen in het gewapende Front Patriotique Rwandais (FPR).

Het FPR, gesteund door het Ugandese leger, viel in oktober 1990 Rwanda binnen. Dit zette de relaties tussen de Hutu’s en de in Rwanda achtergebleven Tutsi’s opnieuw op scherp. Veel Hutu’s zagen hen als handlangers van het FPR. Met een effectief propaganda-offensief, waarin de Tutsi’s als kwaadaardig en onmenselijk werden afgeschilderd, wist de overheid de Hutu-bevolking op te zwepen de wapens op te nemen tegen Tutsi’s en gematigde, verzoeningsgezinde Hutu’s. De moord op de Rwandese Hutu-president Juvénal Habyarimana op 6 april 1994 (zijn vliegtuig werd neergeschoten) leidde vervolgens tot een goed georkestreerde, ongekende massaslachting van Tutsi-burgers en gematigde Hutu’s door Hutu’s uit alle gelederen van de bevolking. Een dag later werd ook de premier, Agatha Uwilingiyimana, met haar escorte van tien Belgische blauwhelmen op brute wijze om het leven gebracht. De goed getrainde troepen van het Tutsi-rebellenleger FPR gingen hierop in het offensief en veroverden binnen drie maanden bijna geheel Rwanda. Uit angst voor wraakacties sloegen ditmaal de Hutu’s massaal op de vlucht, vooral naar Congo. De genocide en vergeldingen van het FPR kostte binnen enkele weken tijd circa 800.000 Tutsi’s het leven.

Mandaat, taken en organisatie

In 1993 besloot de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) om waarnemers naar het grensgebied van Rwanda en Uganda te sturen. Dit was de United Nations Observer Mission in Uganda-Rwanda (UNOMUR). Deze missie ging in juni 1993 van start. Nadat er door internationale bemiddeling een  power sharing tussen Hutu’s en Tutsi’s was bewerkstelligd, besloot de Veiligheidsraad op 5 oktober 1993 (Resolutie 872) tot de oprichting van een vredesmacht voor Rwanda: de United Nations Assistance Mission in Rwanda (UNAMIR). De 2500 blauwhelmen en 330 militaire waarnemers van deze missie moesten een bijdrage leveren aan het vredesproces. Zij moesten toezien op de veiligheid in de Rwandese hoofdstad Kigali en op de handhaving van het staakt-het-vuren. Verder hielpen zij bij de terugkeer van de vluchtelingen, bij het opzetten van mijnruimingsprogramma’s en  bij de voorbereiding van vrije verkiezingen die voor oktober 1995 stonden gepland.

De UNOMUR-waarnemers die op Rwandees grondgebied hadden geopereerd, gingen over naar de nieuw opgerichte vredesmacht. In Uganda bleef UNOMUR onder de oorspronkelijke naam actief als  ‘ondermissie’ van UNAMIR. De Canadese generaal-majoor Roméo Dallaire, de chief military observer (CMO) van UNOMUR, werd benoemd tot commandant van UNAMIR.

Tegen de massaslachting die zich voltrok na de moord op president Habyarimana op 6 april 1994 kon UNAMIR niets uitrichten. De VN-militairen konden niet veel meer dan constateren dat zich een  geplande genocide voltrok. Nadat op 7 april tien paracommando’s, die optraden als escorte van premier Agatha Uwillingiyimana, waren vermoord, trok het Belgische contigent zich terug uit UNAMIR. De instabiele situatie in het land deed de Veiligheidsraad vervolgens besluiten UNAMIR in afwachting van een nieuw staakt-het-vuren te reduceren tot een paar honderd militairen.

Vergroot afbeelding Kleurenfoto, acht luchtmachtpiloten zitten rondom een printer of faxmachine. Op de achtergrond check-in-balies van het vliegveld. Op het tafeltje links een zaklamp, blikjes bier en waterflesjes.
Beeld: ©NIMH / Fotoafdrukken Koninklijke Luchtmacht
Nederlandse en Belgische luchtmachtpersoneel overleggen in de terminal van het vliegveld in Kigali (Rwanda).

Resolutie 918

Op 17 mei besloot de Veiligheidsraad de omvang van UNAMIR weer uit te breiden (Resolutie 918).  De vredesmacht zou een omvang van circa 5500 militairen krijgen. Tegelijkertijd werd het mandaat  van de missie uitgebreid. De opgeschaalde VN-troepenmacht, die als UNAMIR II bekend kwam te staan, moest nu ook bescherming bieden aan de Rwandese bevolking en hulporganisaties. De eerste versterkingen arriveerden in juni. De genocide ging echter door totdat de FPR grote delen van het land controleerde. Nu waren de rollen omgedraaid en moesten de Hutu’s halsoverkop vluchten.

Ondanks de uitbreiding van de troepenmacht en het ruimere mandaat beperkten de blauwhelmen zich ook nu nog vooral tot hulpverlening aan ontheemden en vluchtelingen. Als vredesmacht was UNAMIR weinig succesvol. Nadat de Rwandese regering, onder de informele leiding van FPR-commandant Paul Kagame, het vertrouwen in de missie had opgezegd, besloot de Veiligheidsraad de  vredesmacht zelfs terug te trekken. Het mandaat liep op 8 maart 1996 ten einde. In de loop van april verlieten de laatste VN-militairen Rwanda.

Het Nederlandse aandeel

Op het moment dat UNAMIR van start ging, waren er tien Nederlandse waarnemers actief voor  UNOMUR. Eén van hen vertrok in oktober 1993 na de integratie van de  waarnemingsmissie in UNAMIR naar Kigali, waar hij als adjudant van generaal-majoor Dallaire optrad. Op 2 maart 1994 arriveerde zijn opvolger. Hij zou in Kigali de massaslachting door Hutu’s van dichtbij meemaken. Na de meest bloedige fase in de Rwandese genocide verliet hij Rwanda op 19 april 1994 en werd hij overgeplaatst naar UNOMUR in Kabale, in Oeganda.

Op 21 juli 1994 bood de Nederlandse regering aan een deel van de toegezegde UNAMIR-versterkingen – te weten het Zambiaanse contingent – uit te rusten met militair materieel. Het betrof onder meer de levering van 50 vrachtwagens, 25 jeeps, vijftien aggregaten, twee ambulances en tien keukenwagens. Daarnaast verzorgde Nederland de opleiding van 125 Zambiaanse chauffeurs en tien  onderhoudsmonteurs. Daarom vertrokken negentien instructeurs van de landmacht op 23 augustus 1994 naar Rwanda. De Nederlanders werden onder Amerikaanse bescherming gestationeerd op het vliegveld van Kigali. Na het vertrek van de Amerikanen verbleven zij in het hoofdkwartier van UNAMIR. De laatste vier instructeurs keerden op 10 september 1994 terug naar Nederland.

Vergroot afbeelding Kleurenfoto, een Nederlands transportvliegtuig van de Koninklijke Luchtmacht, in camouflagekleuren geschilderd, met de Nederlandse rondeel op het achterste deel. Links een groep militairen in camouflagekleding en rode baretten.
Beeld: ©NIMH / Fotoafdrukken Koninklijke Luchtmacht
Belgische para’s bij een Nederlandse C-130 Hercules op het vliegveld in Rwanda.