United Nations Integrated Office in Burundi (BINUB)

Duur missie: 28 februari 2007 - 1 augustus 2009
Aantal militairen: 2
Dodelijke slachtoffers: geen
Dapperheidsonderscheidingen: geen

Achtergronden

Het Grote Merengebied omvat Rwanda, Burundi, Oeganda, (het oosten van) Congo, (delen van westelijk) Tanzania en Kenia. Het is een van de dichtstbevolkte gebieden van Afrika. De vulkanische grond behoort tot de meest vruchtbare van het continent. Het gebied is hoger gelegen dan de omringende landen, waardoor het klimaat, anders dan in de rest van Midden-Afrika, subtropisch aandoet. Tropische ziekten komen daardoor in deze regio minder voor dan in andere delen van Afrika.

De eerste Europese ontdekkingsreizigers arriveerden in het midden van de negentiende eeuw in het gebied. Vanaf ongeveer 1880 werd Afrika het doelwit van een ongekende Europese expansiedrift. De eerdere informele invloed van de Europese mogendheden, gebaseerd op militaire en economische overheersing, maakte plaats voor direct koloniaal bestuur. Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en België verdeelden het Grote Merengebied. Het huidige Oeganda en Kenia kwamen in Britse handen; Duitsland claimde Rwanda, Burundi en Tanzania; terwijl de toenmalige koning van België, Leopold II, Congo als persoonlijk bezit verwierf (in 1908 ging de kolonie over naar de Belgische staat). Na de Eerste Wereldoorlog verloor Duitsland zijn Afrikaanse bezittingen. Het moest Tanzania aan het Verenigd Koninkrijk afgestaan en Rwanda en Burundi kwamen in Belgische handen.

Tegenstellingen Hutu's en Tutsi's

In het Grote Merengebied vormden de Hutu’s en de Tutsi’s de belangrijkste bevolkingsgroepen. Tutsi’s leefden veelal van de veeteelt; Hutu’s van de landbouw. Doordat het bezit van vee meer aanzien genoot, vormden Tutsi’s van oudsher de aristocratie. Tegenstellingen tussen deze groepen in Rwanda, Burundi, oostelijk Congo en in veel mindere mate ook in Oeganda zouden uiteindelijk het hele Grote Merengebied destabiliseren. Deze ontstonden doordat de Europese koloniale bestuurders de onderlinge verschillen tussen de Hutu’s en de Tutsi’s uitlegden als een feodale indeling van de maatschappij. In hun ogen vormden Tutsi’s de sociaaleconomisch elite en bewerkte de Hutu-meerderheid als horige boer het land. De Europeanen meenden ook duidelijke etnische verschillen tussen Hutu’s en Tutsi’s te onderkennen. Met name in Rwanda en Burundi versterkten de kolonisten het onderscheid tussen beide bevolkingsgroepen. Tutsi’s kregen er bijvoorbeeld betere banen en meer privileges. Op deze wijze gebruikten de Belgische en Duitse kolonisten de Tutsi-elite om hun greep op het land te vergroten, waardoor het sociale evenwicht tussen de twee bevolkingsgroepen verloren ging.

Burundi

Burundi werd vanaf de onafhankelijkheid in 1962 tot 1993 geregeerd door Tutsi-dictators. Hutu’s waren in deze periode regelmatig het slachtoffer van extremistische Tutsi’s. In 1993 werd Melchior Ndadaye, een Hutu, gekozen tot president. Hij werd enkele maanden later vermoord door Tutsi-militairen. De rellen die daarop uitbraken kostten 50.000 tot 100.000 mensen het leven. De nieuwe president, Cyprien Ntaryamira, zat in hetzelfde vliegtuig als de Rwandese president Habyarimana dat op 6 april 1994 werd neergeschoten. Zijn opvolger werd in 1996 door Tutsi’s aan  de kant geschoven ten gunste van Pierre Buyoya. Hij ontpopte zich tot een militair dictator. Er brak  een burgeroorlog uit, die in de instabiele regio direct effect had op de omringende landen.

Mandaat, taken en organisatie

Het Akkoord van Arusha, dat werd ondertekend op 28 augustus 2000, betekende een formeel einde van de Burundese burgeroorlog. Een tweetal verzetsgroeperingen, de CNDD-FDD en de Palipehutu-FNL, nam geen deel aan de onderhandelingen. De FNL verzette zich met geweld tegen het vredesakkoord. De Afrikaanse Unie (AU) stelde op 2 april 2003 – vooruitlopend op een VN-vredesmacht – de African Mission in Burundi (AMIB) in. Het was de eerste vredesmacht in haar geschiedenis. Een jaar later, op 21 mei 2004, besloot de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) met resolutie 1545 tot oprichting van de United Nations Operation in Burundi (afgekort tot ONUB, naar de Franse naam Organisation des Nations Unies au Burundi), waarin de AMIB naadloos opging.

Om het vredesproces te consolideren, ging op 1 januari 2007 een nieuwe missie van start: het United Nations Integrated Office in Burundi (oftewel BINUB, naar de Franse naam Bureau Intégré des Nations Unies au Burundi). Een belangrijk onderdeel van deze missie was het Security Sector Reform (SSR)-programma. Dit had als doel de versterking van de capaciteit en de integriteit van de veiligheidssector. Daarnaast zette het BINUB een Disarmament, Demobilization and Reintegration (DDR)-programma op dat zich richtte op de ontwapening en re-integratie van FNL-rebellen. Ook coördineerde het BINUB de inspanningen van diverse hulporganisaties.

Transparantie

Een belangrijke voorwaarde voor het slagen van missie was het vertrouwen van de bevolking, niet alleen in de missie zelf, maar ook in de overheid en in de veiligheidsdiensten. Daarom zette het BINUB verschillende Peace Building Fund Projects (PBFPs) op, die gericht waren op de verbetering van het bestuur en de rechtshandhaving, de vergroting van de persvrijheid en de hervorming van de veiligheidsdiensten. Er werd veel waarde gehecht aan transparantie, wat in de Burundese overheid en de krijgsmacht niet vanzelfsprekend was. De projecten werden gefinancierd door het United Nations Development Programme (UNDP).

Medio 2008 legde de FNL de wapens neer, maar ook daarna werd het mandaat van het BINUB nog meerdere keren verlengd. Op 1 januari 2011 ging het over in het Bureau des Nations Unies au Burundi (BNUB). Op 31 december 2014 droeg dit bureau, na bijna tien jaar onder verschillende namen actief te zijn geweest, zijn verantwoordelijkheden over aan het UN Country Team. Dit bestond uit agentschappen, fondsen en programma’s gebaseerd op het UN Development Assistance Framework (UNDAF).

Het Nederlandse aandeel

In november 2006 besloot de Nederlandse regering deel te nemen aan het BINUB. De bijdrage bestond uit de versterking van de SSR-afdeling met een luitenant-kolonel. Hij was eerder plaatsvervangend hoofd civiel-militaire samenwerking onder ONUB en ad hoc liaisonofficier tussen de Force Commander en de Burundese minister van Defensie geweest.

De VN was eind februari 2007 nog druk bezig met de afwikkeling van ONUB, toen de Nederlandse officier als een van de eerste BINUB-stafleden in Burundi arriveerde. Daardoor stonden de werkzaamheden voor de nieuwe missie tijdens de eerste drie maanden op een laag pitje. Met zijn zeskoppige team (samengesteld uit officieren uit Bangladesh, Pakistan, Zwitserland, Kroatië, Niger en Tunesië) richtte hij zich in die eerste periode voornamelijk op het onderzoeken van kleine incidenten, zoals het ontploffen van handgranaten.

Peace building

Na enkele maanden begon het BINUB met de uitwerking van PBF-projecten. Binnen het bureau kwamen afdelingen voor leger- en politieprojecten. Met de projecten hoopten de VN- militairen, zoals gezegd, snel tastbare verbeteringen voor de bevolking tot stand te brengen om op die manier het vertrouwen in het vredesproces te vergroten. Als projectmanager was de Nederlandse overste samen met een groep Burundese militairen verantwoordelijk voor de uitvoering van de drie projecten voor het leger. Het project Moralisation stond voor de verbetering van de militaire ethiek. Het project Casernement richtte zich op het renoveren van legerkazernes. Het doel hiervan was om militairen die op dat moment nog onder de burgerbevolking leefden, te kazerneren. Gebrek aan leiding en een onmatig hoge alcoholconsumptie zorgden daar voor de nodige problemen. Het derde project, Réintégration de la famille des déplaceurs, bevatte de verhuizing van gezinnen van militairen die tijdens de crisis hun toevlucht tot kazernes hadden gezocht. Hiervoor moesten nieuwe huizen gebouwd worden en dienden de gezinnen voorzien te worden van behoeften als zaadgoed, om zo een nieuw bestaan op te bouwen.

Nieuw bloed

De Nederlander was de aanjager van deze projecten. Hij coördineerde tussen medewerkers van het UNDP, het BINUB en de Burundese autoriteiten om deze te realiseren. Vervolgens zag hij toe op de uitvoering en controleerde hij de declaraties van de aannemers die de werkzaamheden uitvoerden. In het najaar van 2008 arriveerde zijn opvolger, een andere luitenant-kolonel. Deze van het Korps Mariniers, voorzien van een stoomcursus Frans, zette de werkzaamheden voort na een twee weken durende overdracht. De twee maakten in deze weken een inspectietocht langs verschillende instanties en kazernes. Tijdens de inzet van de nieuwe projectmanager rondde het BINUB al verschillende projecten af, waaronder die van de SSR-afdeling. Samen met Burundese autoriteiten organiseerde hij nog enkele gezamenlijke activiteiten voor de burgerbevolking en militairen. Deze moesten de onderlinge verstandhouding te verbeteren, maar vooral het vertrouwen van de burgers in het leger te vergroten. Dat was in de voorbije decennia ernstig gedaald. Marsen en sportevenementen wisten de onderlinge band inderdaad te verbeteren. Ook de professionalisering en de verbeterde kazernering van militairen droegen hieraan bij.

De eerste luitenant-kolonel keerde overigens op 9 januari 2009 weer terug in Burundi voor een bilaterale missie gericht op Sector Security Reform. De tweede luitenant-kolonel werkte nauw samen met de militairen die deze missie, bekend als SSR-Burundi, uitvoerden. Hij keerde in augustus 2009 terug naar Nederland.

Extra steun

Om het BINUB een zo groot mogelijke kans van slagen te geven, doneerde het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken 1,6 miljoen euro aan de renovatie en de bouw van een reeks kazernes. De Nederlandse officieren bij het BINUB zagen op toe dat het goed besteed werd.