United Nations Mission in Bosnia and Herzegovina (UNMIBH)
Duur missie: 5 maart 1996 - 1 januari 2003
Aantal militairen: 738
Dodelijke slachtoffers: 1
Dapperheidsonderscheidingen: geen
Achtergronden
Bestuurlijk bestond het multiculturele Joegoslavië sinds haar oprichting in 1945 uit zes deelrepublieken, die sinds een grondwetswijziging in 1974 een grote mate van zelfstandigheid kenden. De oliecrises en de daarmee gepaard gaande economische malaise, alsmede de opkomst van het Servisch nationalisme, zorgden in de loop van de jaren tachtig voor een fataal mengsel, dat het einde van de federatie zou inluiden. De Serviërs wensten het behoud van een krachtige Joegoslavische eenheidsstaat als garantie voor het behoud van hun politieke macht en culturele identiteit. De Serviërs vreesden bovendien voor de rechten van hun volksgenoten in de andere deelrepublieken. De Servische president Slobodan Milosevic stookte het nationalistische vuurtje op door een Groot-Servië te bepleiten en zich als de beschermer van alle Serviërs in Joegoslavië op te werpen. Slovenië en Kroatië riepen op 25 juni 1991 hun onafhankelijkheid uit. De Bosnische Kroaten en Moslims volgden in maart 1992. Het Joegoslavische leger (JNA) greep vrijwel onmiddellijk in. De oorlog in Bosnië begon op 2 april 1992. Enkele dagen later erkenden de Europese Gemeenschap en de Verengde Staten de onafhankelijkheid van de republiek Bosnië. Het door Serviërs gedomineerde federale parlement in Belgrado riep vervolgens op 27 april 1992 de nieuwe Federale Republiek Joegoslavië (huidig Servië en Montenegro) uit.
De presidenten van Kroatië, Servië en Bosnië toonden zich in september 1995 onder Amerikaanse en Russische druk bereid mee te werken aan een vredesregeling voor het behoud van Bosnië. Na het ingaan van een staakt-het-vuren in Bosnië-Herzegovina in oktober konden de onderhandelingen beginnen. Een maand onderhandelen leverde een General Framework Agreement for Peace in Bosnia and Herzegovina (GFAP) op, beter bekend als het Dayton-akkoord, dat op 14 december 1995 in Parijs werd ondertekend.
Oprichten UNMIBH
De VN-Veiligheidsraad besloot op 21 december 1995 de United Nations Mission in Bosnia and Herzegovina (UNMIBH) op te richten. Hierin waren de United Nations International Police Task Force (UNIPTF) en een Mine Action Centre (MAC) ondergebracht. UNMIBH moest de voormalige strijdende partijen steunen bij de wederopbouw en de handhaving van de openbare orde. UNMIBH werkte nauw samen met IFOR, SFOR en met de Hoge Vertegenwoordiger van de internationale gemeenschap in Bosnië. Die was verantwoordelijk voor de uitvoering van het civiele deel van het Dayton-akkoord.
VN-mandaat en taken
De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties besloot op 21 december 1995 tot de oprichting van de United Nations Mission in Bosnia and Herzegovina (UNMIBH), waarin naast de United Nations International Police Task Force (UNIPTF) een Mine Action Centre (MAC) en een vertegenwoordiging van de secretaris-generaal waren ondergebracht.
UNMIBH moest de voormalige strijdende partijen steunen bij de wederopbouw en de handhaving van de openbare orde. UNMIBH werkte nauw samen met IFOR, SFOR en met de Hoge Vertegenwoordiger van de internationale gemeenschap in Bosnië, die verantwoordelijk was voor de uitvoering van de civiele component van het Dayton-akkoord.
Een van de belangrijkste doelstellingen van de UNIPTF was het scheppen van een politiek en maatschappelijk klimaat in Bosnië waarin verkiezingen konden worden gehouden. Het werk van de UNIPTF was vooral gericht op het observeren en inspecteren van politie en justitie. De VN-Veiligheidsraad verlengde op 12 december 1996 het mandaat van UNMIBH en verzocht de UNIPTF in het bijzonder toezicht te houden op de handhaving van de mensenrechten en op de politieactiviteiten in het omstreden noordoostelijke stadje Brcko.
Herstructurering
De mandaatswijziging betekende een belangrijke uitbreiding van het takenpakket van de UNIPTF. De Task Force moest nu ook de herstructurering van politie en justitie ondersteunen, inclusief de opleiding van politieagenten en justitiële ambtenaren (de nadruk lag hier op de bestrijding van drugssmokkel en georganiseerde misdaad). De UNIPTF moest daarnaast onderzoek doen naar mensenrechtenschendingen door de lokale justitie en politie. De omvang van de UNIPTF werd daarom uitgebreid van 1.721 naar 2.038 personen. Het hoofdkwartier van de UNIPTF bevond zich in Sarajevo, drie regionale kantoren waren gevestigd in Banja Luka, Tuzla en Sarajevo. De drie regio’s waren in districten opgedeeld, die elk een aantal stations en sub-stations (totaal 53) telden, welke aan lokale politiebureaus waren gekoppeld.
Mijnenvrij maken
Het Dayton-akkoord verplichtte de voormalige strijdende partijen ook tot het onder toezicht van IFOR/SFOR ruimen van de naar schatting één miljoen mijnen in Bosnië. De NAVO-militairen concentreerden zich de eerste maanden vooral op het mijnenvrij maken van de belangrijkste aan- en afvoerroutes. Met het afnemen van de militaire dreiging kwam er meer ruimte voor humanitair mijnenruimen. UNMIBH richtte op 20 mei 1996 een United Nations Mine Action Centre (UNMAC) op. De start haperde echter wegens organisatorische problemen. Na aandringen van de SFOR-commandant kon UNMAC dan toch in mei 1997 de eerste cursussen starten, met als doel voor het einde van het jaar 1.200 mijnenruimers op te leiden en aan het werk te zetten. UNMAC droeg de verantwoordelijkheid voor het mijnenruimprogramma vanaf 1 juli 1998 geleidelijk over aan de Bosniërs. Dit verliep niet altijd even soepel, omdat vriendjespolitiek al snel bepaalde wie er op welke functie terecht kwam. UNMAC heette vanaf de overname BHMAC (Bosnia and Herzegovina Mine Action Centre). Het internationale personeel keerde in de tweede helft van 1998 naar huis, uitgezonderd staffunctionarissen die de activiteiten van BHMAC in goede banen moesten leiden.
Het voortbestaan van de missie leek in juni 2002 in gevaar te komen, toen de Verenigde Staten een veto dreigden uit te spreken over de verlenging van het mandaat. De VS eisten dat de Amerikaanse leden van de missie zo nodig gespaard zouden worden voor vervolging door het Internationale Strafhof, dat op 1 juli 2002 opende in Den Haag. De VN-Veiligheidsraad besloot het mandaat eerst met drie dagen en vervolgens met twaalf dagen te verlengen tot 15 juli. Op 12 juli werd een compromis gesloten, waarbij de Verenigde Staten de toezegging kregen dat zijn militairen voor de duur van een jaar niet zouden worden vervolgd. De UNMIBH werd op 31 december 2002 beëindigd.
Marechaussees voor UNIPTF
Op 16 februari 1996 zegde de Nederlandse regering de uitzending toe van vijftig politiefunctionarissen van de Koninklijke Marechaussee (KMar) als onderdeel van de UNIPTF in Bosnië. De Tweede Kamer ging echter pas akkoord nadat minister van Defensie Joris Voorhoeve van de IFOR-commandant de toezegging kreeg dat de ongewapende UNIPTF’ers indien nodig op bescherming van IFOR konden rekenen.
De eerste lichting marechaussees voor de UNIPTF – 49 personen – vertrok op 5 maart 1996 naar Bosnië en voegde zich daar bij de luitenant-kolonel die als hoogste Nederlandse officier bij de UNIPTF optrad als senior national representative. Alle UNIPTF’ers waren verplicht na aankomst in Zagreb of Split een introductiecursus van een week te volgen. Het Nederlandse aandeel in de UNIPTF steeg in 1997 tot 52 personen (inclusief gedurende een jaar een officier van de geneeskundige troepen die de functie van medical officer bekleedde) en in februari 1998 tot 55 marechaussees. Sinds november 1998 zijn de Nederlandse UNIPTF’ers stapsgewijs overgegaan van twee naar vier rotaties per jaar.
Het werk van de ongewapende UNIPTF’ers is overigens niet zonder gevaar. Tijdens de NAVO-luchtaanvallen op de Federale Republiek Joegoslavië in het voorjaar van 1999 werden de UNIPTF’ers geconfronteerd met demonstraties die nogal eens uit de hand liepen. Uit voorzorg verbleef de bemanning van een aantal UNIPTF-posten – onder wie veertien Nederlandse marechaussees – in de Republika Srpska met name ’s nachts in de Moslim-Kroatische Federatie. De Europese Unie nam op 1 januari 2003 de politiemissie over van de Verenigde Naties.
Nederlands aandeel UNMAC
Het Ministerie van Defensie stelde op 30 september 1997 voor drie maanden een officier en een onderofficier ter beschikking van UNMAC. Daarna vertrok op 13 maart 1998 een eerste groep van elf Nederlandse mijnenruiminstructeurs, later gevolgd door twee supervisors. Hun commandant, een majoor die ook UNMAC adviseerde op het gebied van opleidingen, was hen op 3 februari voorgegaan. Zijn opvolger was naast detachementscommandant ook operations advisor. De elf Nederlandse instructeurs waren verdeeld over twee instructieteams: in Banja Luka en in Tuzla. Daar moesten ze in negen weken tijd enkele Bosnische pelotons opleiden in het ruimen van mijnen. De aanstelling van de Nederlandse instructeurs werd eenmalig verlengd tot medio juli 1998, toen de VN de verantwoordelijkheid voor UNMAC geleidelijk overdroegen aan de Bosniërs. De Bosnische mijnenruimpelotons werkten onder toezicht van internationale supervisors, onder wie de twee Nederlanders. De Nederlandse supervisors keerden op 18 december 1998 huiswaarts.
Nederland leverde op verzoek van het UN Development Program (UNDP) per 1 juli 1998 een zogeheten expert on mission. Een majoor was de eerste in een reeks van adviseurs. BHMAC ontwikkelde zich in de loop der jaren tot een – naar Bosnische maatstaven – professionele en moderne organisatie die nagenoeg geen bedrijfsvoeringsadviezen meer nodig had. De samenwerking tussen de UNDP en BHMAC werd dan ook medio 2004 beëindigd. Dit paste in het streven van de internationale gemeenschap om taken over te hevelen naar de Bosnische autoriteiten. De noodzaak om een Nederlandse adviseur te handhaven kwam daarmee te vervallen. De laatste militair keerde op 9 juli terug naar Nederland.