Nederlands aandeel in United Nations Mission in Bosnia and Herzegovina (UNMIBH)
Een van de belangrijkste doelstellingen van de United Nations International Police Task Force (UNIPTF) was het scheppen van een politiek en maatschappelijk klimaat in Bosnië waarin verkiezingen konden worden gehouden. Het werk van de UNIPTF was vooral gericht op het observeren en inspecteren van de politie en het justitiële apparaat. De Task Force ondersteunde vanaf december 1996 ook de herstructurering van politie en justitie. Inclusief de opleiding van politieagenten en justitiële ambtenaren.
UNIPTF uitgebreid
De UNIPTF moest daarnaast onderzoek doen naar mensenrechtenschendingen door de lokale justitie en politie. De UNIPTF werd daarom uitgebreid van 1.721 naar 2.038 personen. Het hoofdkwartier van de UNIPTF bevond zich in Sarajevo, 3 regionale kantoren in Banja Luka, Tuzla en Sarajevo. De 3 regio’s waren in districten opgedeeld, die elk een aantal stations en sub-stations telden. Die laatste waren aan lokale politiebureaus gekoppeld.
Nederlandse marechaussees
Op 16 februari 1996 zegde de Nederlandse regering de uitzending toe van 50 politiefunctionarissen. Deze marechaussees waren onderdeel van de UNIPTF. Het Nederlandse aandeel steeg in 1997 tot 52 personen en in februari 1998 tot 55 marechaussees. Het werk van de ongewapende UNIPTF’ers was overigens niet zonder gevaar.
Tijdens de NAVO-luchtaanvallen op de Federale Republiek Joegoslavië in het voorjaar van 1999 werden ze geconfronteerd met demonstraties die nogal eens uit de hand liepen. Uit voorzorg verbleef de bemanning van een aantal UNIPTF-posten in de Republika Srpska – onder wie 14 Nederlandse marechaussees –met name ’s nachts in de moslim-Kroatische Federatie. De Europese Unie nam op 1 januari 2003 de politiemissie over van de Verenigde Naties.
Mijnen ruimen
Het Dayton-akkoord voor Bosnië-Herzegovina verplichtte de voormalige strijdende partijen ook tot het ruimen van naar schatting 1 miljoen mijnen in Bosnië. Dit gebeurde onder toezicht van de NAVO-macht IFOR/SFOR. De NAVO-militairen concentreerden zich de eerste maanden vooral op het mijnenvrij maken van de belangrijkste aan- en afvoerroutes. Met het afnemen van de militaire dreiging kwam er meer ruimte voor humanitair mijnenruimen.
Bosniërs gaan zelf mijnen ruimen
UNMIBH richtte op 20 mei 1996 een United Nations Mine Action Centre (UNMAC) op. UNMAC droeg de verantwoordelijkheid voor het mijnenruimprogramma vanaf 1 juli 1998 geleidelijk over aan het Bosnische Mine Action Centre (BHMAC). Het internationale personeel keerde in de tweede helft van 1998 naar huis. Staffunctionarissen die de activiteiten van BHMAC in goede banen moesten leiden, bleven.
Nederlandse bijdrage
Het ministerie van Defensie stelde op 30 september 1997 voor 3 maanden een officier en een onderofficier ter beschikking van UNMAC. Daarna vertrok op 13 maart 1998 een eerste groep van 11 Nederlandse mijnenruiminstructeurs, op 24 maart gevolgd door 2 supervisors. De 11 Nederlandse instructeurs waren verdeeld over 2 instructieteams: in Banja Luka en in Tuzla. De instructeurs keerden medio 1998 terug naar Nederland.
De Bosnische mijnenruimpelotons werkten onder toezicht van internationale supervisors, onder wie de 2 Nederlanders. De Nederlandse supervisors keerden op 18 december 1998 huiswaarts.
BHMAC steeds professioneler
Nederland leverde op verzoek van het United Nations Development Program (UNDP) per 1 juli 1998 een zogeheten expert on mission. BHMAC ontwikkelde zich in de loop der jaren tot een – naar Bosnische maatstaven – professionele en moderne organisatie. Die had bijna geen bedrijfsvoeringsadviezen meer nodig. De samenwerking tussen de UNDP en BHMAC werd dan ook medio 2004 beëindigd.
Dit paste in het streven van de internationale gemeenschap om taken over te geven aan de Bosnische autoriteiten. De noodzaak om een Nederlandse adviseur te houden kwam daarmee te vervallen. De laatste militair keerde op 9 juli 2004 terug naar Nederland.