United Nations Observer Group in Lebanon (UNOGIL)
Duur missie: 12 juni 1958 - 9 december 1958
Aantal militairen: 19
Dodelijke slachtoffers: geen
Dapperheidsonderscheidingen: geen
Achtergronden
De belangrijkste bevolkingsgroepen in Libanon waren van oudsher de maronitische christenen en de soennitische moslims. Politiek en economisch gezien waren de maronieten het invloedrijkst. Maar zij zagen in dat de politieke integriteit en stabiliteit van Libanon gebaat waren bij een maronitisch-soennitische samenwerking. Een Nationaal Pact met een maronitische president en een soennitische premier was het resultaat. Desondanks voelden de soennieten zich het kleine broertje, vooral toen de maronitische president Camille Chamoun begin jaren vijftig steeds meer bevoegdheden naar zich toe trok ten koste van de soennitische premier. De pan-Arabische nationalistische retoriek vanuit de Verenigde Arabische Republiek (VAR: Egypte en Syrië) verhitte de gemoederen pas echt.
Met de moord op een journalist in mei 1958 sloeg de vlam in de pan. Na enkele weken van hevige gevechten beperkte het gezag van de regering zich tot het westelijk deel van het land rond de hoofdstad Beirut. Het zuiden, oosten en noorden werden beheerst door rivaliserende facties. De Libanese regering claimde dat de VAR deze opstand steunde door wapens te leveren aan de opstandelingen en met uit Syrië afkomstige infiltranten. Zij diende daarom op 22 mei 1958 een klacht in bij de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN). De raad besloot op 11 juni 1958 een waarnemersgroep uit te zenden.
Het VN-mandaat, de taken en de organisatie van UNOGIL
De oprichting en taken van de United Nations Observer Group in Lebanon (UNOGIL) op de volgende wijze verwoord: “[The Security Council] decides to dispatch urgently an observation group to proceed to Lebanon so as to ensure that there is no illegal infiltration of personnel or supply of arms or other material across the Lebanese borders.” Zowel de VAR als Libanon stemde in met de resolutie. UNTSO zou deze controlerende taak langs de Israëlisch-Libanese grens namens UNOGIL op zich nemen. Het was UNOGIL niet toegestaan actief te bemiddelen of met geweld de aanvoer van wapens te verhinderen.
Waarnemers
Een snelle ontplooiing van de missie was gezien de gespannen situatie in Libanon wenselijk. Daarom werden tien UNTSO-waarnemers, onder wie twee Nederlanders, tijdelijk overgeheveld naar UNOGIL. De eerste vijf arriveerden op 12 juni in Beirut. Op 16 juni was het totale aantal waarnemers al opgelopen tot honderd militairen uit 21 landen. Het hoofdkwartier van UNOGIL lag in Beirut. Op vijf plaatsen in het land – Sidon, Marjayoûn, Chtaura, Baalbek en Tripoli – werden sectorhoofdkwartieren ingericht van waaruit veertien kleinere locaties en dertig observatieposten werden aangestuurd.
Het Nederlandse aandeel
De waarnemingsmissie werd op dezelfde manier samengesteld als UNEF-I. Elk land dat waarnemers wilde leveren, moest goedkeuring hebben van het gastland, terwijl de permanente leden van de VN-Veiligheidsraad en landen met een directe betrokkenheid bij het conflict waren uitgesloten.
Ook Nederland kreeg van de VN het verzoek waarnemers te sturen. In totaal zou Nederland negentien officieren aan UNOGIL uitlenen. Zes van hen waren eigenlijk bedoeld om het Nederlandse aandeel in UNTSO uit te breiden. Zij vertrokken op 18 juni 1958, een dag nadat Nederland had besloten nog twee extra waarnemers te sturen. Daarnaast stelde minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns op 19 juni 1958 ook een medisch officier van de Koninklijke Marine (KM) ter beschikking aan de VN.
Patrouilleren langs de grenzen
Het werk van de Nederlandse waarnemers kwam vooral neer op patrouilleren. Dit gebeurde in het Syrisch- Libanese grensgebied en langs de grenzen van de gebieden die door de strijdende partijen werden beheerst. UNTSO nam deze taak op zich langs de Israëlisch-Libanese grens. Dit gebeurde overdag op gezette tijden in witte jeeps of Willys-stationwagons voorzien van een zend- en ontvangstinstallatie. Op het hoofdkwartier werkten waarnemers die zich bezighielden met het onderzoeken van klachten van de partijen. Ook beschikte het hoofdkwartier over een evaluatieteam dat de binnenkomende informatie moest analyseren.
Bewijzen verzamelen voor wapensmokkel
In eerste instantie verliep de operatie erg moeizaam. Pas half juli kreeg UNOGIL toegang tot alle grensgebieden. De waarnemers kregen toen ook toestemming alle voertuigen en vracht te doorzoeken die via de noordgrens het land binnenkwam. Het eerste rapport van UNOGIL aan de Veiligheidsraad (1 juli 1958) stelde dat er onvoldoende bewijzen waren voor grootschalige wapensmokkel en troepenverplaatsingen. Enkele Nederlandse waarnemers bleken deze mening in het geheel niet te delen. Zij constateerden dat er wel degelijk op grote schaal wapens en materieel vanuit Syrië het land werden binnengesmokkeld. Ook stonden sommige waarnemers een actievere bemiddelende houding voor, hoewel dit formeel niet was toegestaan. Een majoor der mariniers merkte bijvoorbeeld op dat hij het tot zijn taak achtte gezag af te dwingen, zodat geschillen door hem als een soort arbiter konden worden beslecht. In de loop van juli 1958 nam de omvang van UNOGIL flink toe tot 200 militairen en burgers, medio november zelfs tot 591 personen.
Hierdoor was UNOGIL in staat het aantal observatieposten uit te breiden en deze 24 uur per dag te bemannen. De VN benaderden op 28 juli 1958 Nederland met het verzoek zeven extra waarnemers te sturen. Twee dagen later besloot de Nederlandse regering er zes uit te zenden.
Amerikaanse interventie
De berichten van UNOGIL leken begin augustus te wijzen op normalisatie. UNOGIL rapporteerde op 30 juli 1958 opnieuw dat er geen aanwijzingen waren dat op grote schaal wapens werden gesmokkeld. Er was wel veel grensoverschrijdend personenverkeer, maar grote gewapende groepen hadden de waarnemers niet geobserveerd. UNOGIL gaf wel aan enige hinder te ondervinden van de Amerikaanse interventie. De Verenigde Staten hadden namelijk op 14 juli in Libanon militair ingegrepen en de benoeming van de maronitische generaal Chehab, die steun van zowel maronieten als soennieten genoot, tot president bewerkstelligd. Vooral de oppositiegroeperingen vereenzelvigden de Verenigde Staten en de VN nogal eens met elkaar. De Amerikaanse troepen trokken zich 25 oktober 1958 terug.
Einde van de missie
Bijna een maand later, op 16 november 1958, trok de Libanese regering haar klacht over inmenging door de VAR in. Hiermee verviel de grondslag van UNOGIL. Tussen 26 november en 9 december werd UNOGIL in drie slagen teruggetrokken. De eerste groep van tweehonderd officieren vertrok op 26 november. De tweede, circa honderd officieren, ging enkele dagen later. Alle operationele werkzaamheden van UNOGIL waren hiermee beëindigd. De derde en laatste groep verliet op 9 december het land. De chef-staf van UNTSO, luitenant-generaal Carl von Horn, benaderde een aantal UNOGIL-waarnemers met de vraag of ze interesse hadden in een aanstelling bij UNTSO. Onder de belangstellenden bevonden zich ook vier Nederlanders.