United Nations Observer Mission in Uganda-Rwanda (UNOMUR)

Duur missie: 17 augustus 1993 - 25 september 1994
Aantal militairen: 19
Dodelijke slachtoffers: geen
Dapperheidsonderscheidingen: geen

Geografie

Het Grote Merengebied omvat Rwanda, Burundi, Oeganda, (het oosten van) Congo en (delen van westelijk) Tanzania en Kenia. Het is een van de dichtstbevolkte gebieden van Afrika. De vulkanische grond behoort tot de meest vruchtbare van het continent. Het gebied is hoger gelegen dan de omringende landen, waardoor het klimaat, anders dan in de rest van equatoriaal Afrika, subtropisch aandoet. Tropische ziekten komen daardoor in deze regio minder voor dan in andere delen van Afrika.

Kolonisten in het Grote Merengebied

De eerste Europese ontdekkingsreizigers arriveerden in het midden van de negentiende eeuw in het gebied. Vanaf ongeveer 1880 werd Afrika het doelwit van een ongekende Europese expansiedrift. De eerdere informele invloed van de Europese mogendheden, gebaseerd op militaire en economische overheersing, maakte plaats voor direct koloniaal bestuur. Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en België verdeelden het Grote Merengebied. Het huidige Oeganda en Kenia kwamen in Britse handen; Duitsland claimde Rwanda, Burundi en Tanzania; terwijl de toenmalige koning van België Leopold II Congo als persoonlijk bezit verwierf (in 1908 ging de kolonie over naar de Belgische staat). Na de Eerste Wereldoorlog verloor Duitsland zijn Afrikaanse bezittingen. Het moest Tanzania aan het Verenigd Koninkrijk afgestaan; Rwanda en Burundi kwamen in Belgische handen.

Tegenstellingen tussen de Hutu’s en de Tutsi’s

In het Grote Merengebied vormden de Hutu’s en de Tutsi’s de belangrijkste bevolkingsgroepen. Tutsi’s leefden veelal van de veeteelt; Hutu’s van de landbouw. Doordat het bezit van vee meer aanzien genoot, vormden Tutsi’s van oudsher de aristocratie. Tegenstellingen tussen deze groepen in Rwanda, Burundi, oostelijk Congo en in veel mindere mate ook in Oeganda zouden uiteindelijk het hele Grote Merengebied destabiliseren. Deze ontstonden doordat de Europese koloniale bestuurders de onderlinge verschillen tussen de Hutu’s en de Tutsi’s uitlegden als een feodale indeling van de maatschappij. In hun ogen vormden Tutsi’s de sociaaleconomisch elite en bewerkte de Hutu-meerderheid als horige boer het land. De Europeanen meenden ook duidelijke etnische verschillen tussen Hutu’s en Tutsi’s te onderkennen. Met name in Rwanda en Burundi versterkten de kolonisten het onderscheid tussen beide bevolkingsgroepen. Tutsi’s kregen er bijvoorbeeld betere banen en meer privileges. Op deze wijze gebruikten de Belgische en Duitse kolonisten de Tutsi-elite om hun greep op het land te vergroten, waardoor het sociale evenwicht tussen de twee bevolkingsgroepen verloren ging.

Vergroot afbeelding Kleurenfoto, de foto is van buiten genomen, zes mannen in een kamer, vier zitten, twee staan. Eén schenkt koffie in, de man zittend geheel rechts reikt naar een bus melkpoeder. De man zitten geheel links kijkt naar de baret in zijn hand.
Beeld: ©NIMH / Digitale Selecties
Commandant van UNAMIR Roméo Dallaire (tweede van links) in gesprek met andere waarnemers van UNOMUR, waaronder een Nederlander.

Rwanda

Na de Tweede Wereldoorlog veranderde het Belgische beleid in deze kolonie ten gunste van de Hutu-bevolking. Daardoor kreeg de elite van deze bevolkingsgroep grotendeels het bestuur in handen toen Rwanda in de periode 1959-1961 zijn onafhankelijkheid verkreeg. Zij waren jarenlang onderdrukt door de Tutsi’s en grepen hun machtpositie nu aan om dat te vergelden. Al in november 1959 kwam het tot een gewelddadige uitbarsting. Tijdens een grote boerenopstand werden vele Tutsi’s vermoord of verjaagd. Talloze anderen vluchtten naar Oeganda, waar zij tientallen jaren in ballingschap verbleven. Zij zouden zich verenigen in het gewapende Front Patriotique Rwandais (FPR).

Het FPR, gesteund door het Oegandese leger, viel in oktober 1990 Rwanda binnen. Dit zette de relaties tussen de Hutu’s en de in Rwanda achtergebleven Tutsi’s opnieuw op scherp. Veel Hutu’s zagen hen als handlangers van het FPR. Met een effectief propaganda-offensief, waarin de Tutsi’s als kwaadaardig en onmenselijk werden afgeschilderd, wist de overheid de Hutu-bevolking op te zwepen de wapens op te nemen tegen Tutsi’s en gematigde, verzoeningsgezinde Hutu’s. De moord op de Rwandese Hutu-president Juvénal Habyarimana op 6 april 1994 (zijn vliegtuig werd neergeschoten) leidde vervolgens tot een goed georkestreerde, ongekende massaslachting van Tutsi-burgers en gematigde Hutu’s door Hutu’s uit alle gelederen van de bevolking. Een dag later werd ook de premier, Agatha Uwilingiyimana, met haar escorte van tien Belgische blauwhelmen op brute wijze om het leven gebracht. De goed getrainde troepen van het Tutsi-rebellenleger FPR gingen hierop in het offensief en veroverden binnen drie maanden bijna geheel Rwanda. Uit angst voor wraakacties sloegen ditmaal de Hutu’s massaal op de vlucht, vooral naar Congo. De genocide en represailles van het FPR kostte binnen enkele weken tijd circa 800.000 Tutsi’s het leven.

Mandaat, taken en organisatie

In juni 1993 ging in het grensgebied tussen Rwanda en Oeganda de United Nations Observer Mission in Uganda-Rwanda (UNOMUR) van start. Op 22 juni 1993 stelde de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) het mandaat voor de missie vast. Het operatiegebied beperkte zich tot het deel van de grens waarlangs de FPR het voor het zeggen had. De VN verdeelde de te controleren grensstrook in twee sectoren: West en Oost. Van sector West bevond het hoofdkwartier zich in Kisoro. Dat van sector Oost was tezamen met het hoofdkwartier van UNOMUR gevestigd in Kabale. De belangrijkste taak van de 81 waarnemers was erop toe te zien dat de FPR-rebellen geen militaire hulp vanuit Oeganda ontvingen.

UNOMUR kampte, zeker in het begin, met een tekort aan personeel, voertuigen en verbindingsmiddelen. Daardoor konden de waarnemers aanvankelijk alleen de voor voertuigen toegankelijke routes in de gaten houden. UNOMUR plaatste statische observatieposten bij de twee grootste grensovergangen. Gemotoriseerde patrouilles controleerden regelmatig drie andere, secundaire grensovergangen langs de Rwandees-Oegandese grens. Nachtelijke patrouilles werden aanvankelijk uit veiligheidsoverwegingen niet ondernomen. De controle beperkte zich in eerste instantie tot dat deel van het grensgebied dat aan de Rwandese kant in handen was van het FPR. Nadat het FPR na een nieuw offensief begin juni 1994 de gehele grensstreek in handen had gekregen, werd het inzetgebied uitgebreid en een derde permanente observatiepost ingericht.

Vanaf maart 1994 moest waarneming vanuit de lucht het beeld completeren. Helikopters zetten patrouillerende waarnemers af in de moeilijk begaanbare gebieden.

Oprichting van de vredesmacht

Nadat er door internationale bemiddeling op regeringsniveau een power-sharing tussen Hutu’s en Tutsi’s was bewerkstelligd, besloot de Veiligheidsraad op 5 oktober 1993 met Resolutie 872 tot de oprichting van een vredesmacht voor Rwanda: de United Nations Assistance Mission in Rwanda (UNAMIR). De Veiligheidsraad besloot UNOMUR te integreren in UNAMIR. Aan de Rwandese kant van de grens loste de waarnemingsmissie volledig op in de vredesmacht. In Uganda bleef UNOMUR als ‘ondermissie’ onder de oorspronkelijke naam actief. De chief military observer (CMO) van UNOMUR, de Canadese brigadegeneraal Roméo Dallaire, werd benoemd tot commandant van UNAMIR en vertrok naar zijn nieuwe standplaats in de Rwandese hoofdstad Kigali. De waarnemers in Oeganda werden nadien namens hem aangestuurd door een acting chief military observer (ACMO).

In juni 1994 viel het besluit UNOMUR te beëindigen. Als gevolg van de genocide, het offensief van de FPR en de vluchtelingenproblematiek, was het mandaat van de missie achterhaald geraakt.

Voortzetting werd zinloos geacht. De waarnemers werden in fases teruggetrokken en op 21 september 1994 kwam er een eind aan UNOMUR.

Vergroot afbeelding Kleurenfoto, buiten. Negen mannen staan in een grasveld en op een onverharde weg, één kijkt in de camera. Sommigen zijn met elkaar in gesprek. De meest rechter man draagt een rode baret, vier anderen dragen een lichtblauwe pet of baret. Op de achtergrond een slagboom die de weg versperd en heel veel bomen.
Beeld: ©NIMH / Digitale Selecties
Nederlandse UNOMUR-militairen controleren de grensovergang tussen Rwanda en Oeganda.

Het Nederlandse aandeel

De ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie stelden de Tweede Kamer op 25 juni 1993 op de hoogte van het regeringsbesluit om – na een verzoek van de secretaris-generaal van de VN – tien militairen van de Koninklijke Landmacht als waarnemer ter beschikking te stellen voor UNOMUR. Vier officieren vertrokken op 17 augustus 1993 als onderdeel van een VN-kwartiermakersgroep naar Oeganda. De overige zes Nederlanders, twee officieren en vier onderofficieren, vertrokken op 8 september.

In ieder van de twee sectoren werden vijf Nederlanders geplaatst. Een overste was commandant van sector West. Hij had uit Nederland apparatuur voor satellietcommunicatie meegekregen, waarmee hij vanuit Kisoro dag en nacht de vijf Nederlanders in sector Oost kon bereiken. Hij werd na de integratie van UNOMUR in UNAMIR aangesteld als Deputy chief military observer (DCMO) van UNOMUR in Kabale. Een andere officier vertrok in verband met de reorganisatie van de VN-operaties naar de Rwandese hoofdstad Kigali, waar hij als adjudant van commandant Dallaire optrad.

Vanaf maart 1994 werd het eerste detachement Nederlandse waarnemers afgelost. De commandant van het tweede detachement reisde op 1 maart 1994 met een collega-officier af naar Kabale om de overste af te lossen. Op 6 maart vertrokken nog eens zes militairen naar Oeganda; de zevende volgde enkele weken later.

Van een effectieve waarnemingsmissie was al snel geen sprake meer. Secretaris-generaal Boutros Boutros-Ghali concludeerde in een rapport van 16 juni 1994 dat het, na de machtsovername van het FRP, geen zin meer had de grens met Uganda nog langer te controleren. UNOMUR zou per 21 september 1994 worden ontbonden. Op 25 september 1994 waren de Nederlandse waarnemers de laatsten die huiswaarts keerden.