United Nations Operation in Burundi (ONUB)

Duur missie: 24 september 2004 - 24 september 2005
Aantal militairen: 1
Dodelijke slachtoffers: geen
Dapperheidsonderscheidingen: geen

Achtergronden

Het Grote Merengebied omvat Rwanda, Burundi, Oeganda, (het oosten van) Congo, (delen van westelijk) Tanzania en Kenia. Het is een van de dichtstbevolkte gebieden van Afrika. De vulkanische grond behoort tot de meest vruchtbare van het continent. Het gebied is hoger gelegen dan de omringende landen, waardoor het klimaat, anders dan in de rest van Midden-Afrika, subtropisch aandoet. Tropische ziekten komen daardoor in deze regio minder voor dan in andere delen van Afrika.

De eerste Europese ontdekkingsreizigers arriveerden in het midden van de negentiende eeuw in het gebied. Vanaf ongeveer 1880 werd Afrika het doelwit van een ongekende Europese expansiedrift. De eerdere informele invloed van de Europese mogendheden, gebaseerd op militaire en economische overheersing, maakte plaats voor direct koloniaal bestuur. Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en België verdeelden het Grote Merengebied. Het huidige Oeganda en Kenia kwamen in Britse handen; Duitsland claimde Rwanda, Burundi en Tanzania; terwijl de toenmalige koning van België, Leopold II, Congo als persoonlijk bezit verwierf (in 1908 ging de kolonie over naar de Belgische staat). Na de Eerste Wereldoorlog verloor Duitsland zijn Afrikaanse bezittingen. Het moest Tanzania aan het Verenigd Koninkrijk afgestaan en Rwanda en Burundi kwamen in Belgische handen.

Tegenstellingen Hutu’s en Tutsi’s

In het Grote Merengebied vormden de Hutu’s en de Tutsi’s de belangrijkste bevolkingsgroepen. Tutsi’s leefden veelal van de veeteelt; Hutu’s van de landbouw. Doordat het bezit van vee meer aanzien genoot, vormden Tutsi’s van oudsher de aristocratie. Tegenstellingen tussen deze groepen in Rwanda, Burundi, oostelijk Congo en in veel mindere mate ook in Oeganda zouden uiteindelijk het hele Grote Merengebied destabiliseren. Deze ontstonden doordat de Europese koloniale bestuurders de onderlinge verschillen tussen de Hutu’s en de Tutsi’s uitlegden als een feodale indeling van de maatschappij. In hun ogen vormden Tutsi’s de sociaaleconomisch elite en bewerkte de Hutu-meerderheid als horige boer het land. De Europeanen meenden ook duidelijke etnische verschillen tussen Hutu’s en Tutsi’s te onderkennen. Met name in Rwanda en Burundi versterkten de kolonisten het onderscheid tussen beide bevolkingsgroepen. Tutsi’s kregen er bijvoorbeeld betere banen en meer privileges. Op deze wijze gebruikten de Belgische en Duitse kolonisten de Tutsi-elite om hun greep op het land te vergroten, waardoor het sociale evenwicht tussen de twee bevolkingsgroepen verloren ging.

Burundi

Burundi werd vanaf de onafhankelijkheid in 1962 tot 1993 geregeerd door Tutsi-dictators. Hutu’s waren in deze periode regelmatig het slachtoffer van extremistische Tutsi’s. In 1993 werd Melchior Ndadaye, een Hutu, gekozen tot president. Hij werd enkele maanden later vermoord door Tutsi-militairen. De rellen die daarop uitbraken kostten 50.000 tot 100.000 mensen het leven. De nieuwe president, Cyprien Ntaryamira, zat in hetzelfde vliegtuig als de Rwandese president Habyarimana dat op 6 april 1994 werd neergeschoten. Zijn opvolger werd in 1996 door Tutsi’s aan  de kant geschoven ten gunste van Pierre Buyoya. Hij ontpopte zich tot een militair dictator. Er brak  een burgeroorlog uit, die in de instabiele regio direct effect had op de omringende landen.

Afrikaanse vredesmissie

Het Akkoord van Arusha, dat werd ondertekend op 28 augustus 2000, betekende een formeel einde van de Burundese burgeroorlog. Een tweetal verzetsgroeperingen, de CNDD-FDD en de Palipehutu-FNL, nam geen deel aan de onderhandelingen. De FNL verzette zich met geweld tegen het vredesakkoord. De Afrikaanse Unie (AU) stelde op 2 april 2003 – vooruitlopend op een VN-vredesmacht – de African Mission in Burundi (AMIB) in. Het was de eerste vredesmacht in haar geschiedenis. Een jaar later, op 21 mei 2004, besloot de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) met resolutie 1545 tot oprichting van de United Nations Operation in Burundi (afgekort tot ONUB, naar de Franse naam Organisation des Nations Unies au Burundi), waarin de AMIB naadloos opging. Deze vredesmacht (5.650 blauwhelmen, 200 militaire waarnemers en 120 civiele politieagenten) was onder meer belast met de controle op de handhaving van het staakt-het-vuren, het ondersteunen van de ontwapening, de demobilisatie en re-integratie van leden van de verschillende rebellengroeperingen, het monitoren van illegale wapenhandel en het bevorderen van de interne stabiliteit en veiligheid.

Moeizame samenwerking

De VN-Veiligheidsraad stelde vast dat een regionale aanpak van de problemen in het Grote Merengebied de voorkeur had. De raad riep de VN-missie in Congo, Mission des Nations Unies en République Démocratique du Congo (MONUC), en ONUB dan ook op om samen te werken en hun handelen af te stemmen met de Burundese en Rwandese overheden. Net zoals in Congo verliepen de werkzaamheden van ONUB aanvankelijk moeizaam. Het ontbrak Burundi namelijk aan een betrouwbaar justitie- en legerapparaat, terwijl de criminaliteit hoog was.

Het mandaat van ONUB liep op 31 december 2006 af. Enkele maanden eerder was de Burundese regering overeengekomen tot een staakt-het-vuren met de enige nog overgebleven rebellengroepering, de Palipehutu-FNL. De secretaris-generaal van de VN wilde echter een vinger aan de pols houden in Burundi. Daarom werd de missie begin 2007 opgevolgd door Bureau Intégré des Nations Unies au Burundi (BINUB).

Plaatsvervangend hoofd

Het Ministerie van Defensie stelde vanaf 24 september 2004 voor de duur van een jaar een luitenant-kolonel beschikbaar als plaatsvervangend hoofd civiel-militaire samenwerking van het hoofdkwartier van ONUB. Deze officier coördineerde de militaire hulpprogramma’s met de aanwezige hulporganisaties. Concreet hielden deze werkzaamheden in dat de overste niet-gouvernementele organisatie (ngo’s) op de hoogte hield van de aanstaande plannen van ONUB, en dat de hulporganisaties op hun beurt lieten weten op welke gebieden zij veiligheidsproblemen ondervonden.

Daarnaast leverde hij een bijdrage aan het Information Collection Plan dat het Civil-Military Cooperation (CIMIC)-team moest maken. Het plan kwam tijdens de uitzending van de Nederlandse officier nooit echt van de grond. Het CIMIC-team had als opdracht de sociale, politieke en economische situatie in Burundi vast te stellen. Door het gebrek aan ervaring met CIMIC bij het merendeel van de niet-westerse stafleden kwam daar niet veel van terecht. Bovendien sprak de Spaanse commandant van het team Engels noch Frans, wat de samenwerking binnen ONUB en met de Burundese autoriteiten moeilijker maakte.

Liaisonofficier

De Nederlandse overste was zelf een van de weinige ONUB-medewerkers die de Franse taal voldoende machtig was. Daarom werd hij vanaf februari 2005, tijdens het referendum over de nieuwe Burundese grondwet, ook ingezet als liaisonofficier (LSO). In deze informele taak was hij verantwoordelijk voor de samenwerking tussen ONUB en de Burundese overheid op veiligheidsgebied. In de daaropvolgende verkiezingsperiode, van mei tot augustus 2005, vervulde hij ook de functie van liaison tussen de Force Commander van ONUB en de Burundese minister van Defensie. Na de relatief rustig verlopen verkiezingen bleef de Nederlander nog tot eind september actief in deze rol voordat hij naar Nederland terugkeerde. In het najaar van 2005 was er sprake van een positieve kentering: leger en politie traden meer gedisciplineerd op, de criminaliteit nam af en de gewapende oppositie boette aan invloed in.