United Nations Operation in Mozambique (UNOMOZ)

Duur missie: 11 augustus 1993 - 16 januari 1995
Aantal militairen: 24
Dodelijke slachtoffers: geen
Dapperheidsonderscheidingen: geen

Achtergronden

Mozambique kreeg zijn onafhankelijkheid na de Anjerrevolutie, die het koloniale staatsbestel van de kolonisator Portugal omvergooide. De soevereiniteitsoverdracht vond plaats op 25 juni 1975. De voormalige bevrijdingsbeweging Frelimo nam het bestuur over. De economie stortte echter in elkaar na de vlucht van honderdduizenden Portugezen, die in de koloniale samenleving het hoge en middenkader hadden gevormd. De toestand verergerde door het radicale marxistisch-leninistische beleid van Frelimo.

Eén van de bevrijdingsbewegingen die zich niet bij Frelimo had aangesloten, Renamo, verzette zich met Zuid-Afrikaanse steun tegen de nieuwe machthebbers. Renamo wist grote delen van het binnenland te veroveren. Eind jaren tachtig was er sprake van een omslag. Frelimo koos door het economische bankroet van Mozambique, dat in de tweede helft van de jaren tachtig onvermijdelijk was geworden, voor invoering van de markteconomie en de meerpartijendemocratie. Frelimo en Renamo voerden sinds 1988 vredesonderhandelingen die een einde aan de zich voortslepende burgeroorlog moesten maken. Deze resulteerden op 4 oktober 1992 in een Algemeen Vredesakkoord.

Mandaat en taken UNOMOZ

De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) besloot op 16 december 1992 de uitvoering van het vredesakkoord te steunen door oprichting van de United Nations Operation in Mozambique (UNOMOZ). De coördinatie van de humanitaire aspecten van de operatie werd in handen gegeven van het United Nations Office for Humanitarian Assistance Coordination (UNOHAC). Het doel van UNOHAC was verzoening tussen de verschillende (bevolkings)groepen te bevorderen en de terugkeer van vluchtelingen en ontheemden te ondersteunen. Een struikelblok vormden de twee miljoen landmijnen die verspreid lagen over het hele land. Mozambique moest echter op langere termijn zelf voor het mijnenruimen verantwoordelijk worden. De VN besloten tot oprichting van een Mozambikaanse organisatie die dit probleem zou moeten aanpakken en richtten in dit kader een mijnenschool op om de inheemse mijnenruimers op te leiden.

Het Nederlandse aandeel

De Nederlandse regering kreeg op 24 juni 1993 het verzoek van de secretaris-generaal van de VN om een bijdrage te leveren aan het ruimen van de landmijnen in Mozambique. Nederland stelde daarop een groep van elf genisten als mijneninstructeurs beschikbaar voor de duur van anderhalf jaar. De oprichting van een Mine Clearance and Training Centre (MCTC) bleek echter gevoelig te liggen in Mozambique. De speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal wenste geen instructeurs aan te stellen zolang Frelimo en Renamo hiermee niet hadden ingestemd. Overigens was die vertraging kenmerkend voor het gehele vredesproces, dat in 1993 weinig voortgang boekte.

Desondanks vertrokken op 11 augustus 1993 een luitenant-kolonel en een sergeant-majoor als kwartiermakers naar Mozambique. Bij aankomst bleek er niets op papier te staan en geen geld beschikbaar te zijn. Zolang formele goedkeuring voor het MCTC uitbleef, schreven de beide Nederlanders maar aan het oprichtingsdocument, de vaste order en de cursussyllabi. Frelimo en Renamo keurden pas op 2 november de oprichting van een MCTC goed. Een dag later gaf de VN goedkeuring aan het projectplan voor het MCTC, maar toen wierp de Nederlandse regering een blokkade op. Zolang andere landen zich niet bereid toonden instructeurs uit te zenden, zouden de overige negen Nederlanders niet vertrekken. Uiteindelijk stelden Bangladesh en Nieuw-Zeeland eind november personeel beschikbaar. De negen Nederlanders arriveerden op 16 december in Mozambique.

Kort daarvoor was een locatie in de omgeving van de stad Beira als vestigingsplaats van de mijnenschool aangewezen. Op dit terrein stonden, naast een schamele woning, enkele gebouwtjes waarvan alleen de muren nog overeind stonden. Van plannen om het geheel te repareren kwam niets terecht. Toen de luitenant-kolonel en sergeant-majoor na zes maanden werden afgelost was de eerste cursus dan ook nog niet gestart. De nieuwe luitenant-kolonel moest net als zijn voorganger constateren dat de logistieke ondersteuning en aansturing van UNOMOZ ernstig tekortschoten.

Vergroot afbeelding Kleurenfoto, buiten in een grasveld. Groepsfoto van 38 personen die in vier rijen achter elkaar opgesteld zitten en staan. Op de eerste rij zitten negen mannen in blauwe overalls op de grond. Daarachter zitten tien mannen, zes militairen in groene camouflagekleding en blauwe baret, vier in wit overhemd met stropdas. Daarachter staan negentien mannen in blauwe overalls en zonnehoedjes op. Op de grond voor de eerste rij liggen verschillende soorten mijnen en waarschuwingsbordjes.
Beeld: ©NIMH / Digitale Selecties
Groepsfoto van Nederlandse mijn-instructeurs van UNOMOZ en hun cursisten in Mozambique. Op de voorgrond verschillende soorten mijnen waarmee gewerkt wordt.

Geen materieel

De VN konden eenvoudige uitrustingsstukken zoals knijptang, kwast, troffel, afzettape, piketten en mijnenprikkers evenals de onontbeerlijke mijndetectors niet leveren. Nederland leverde desgevraagd zestien detectors. De overige uitrustingsstukken kocht het personeel van de mijnenschool in Zimbabwe. Een ander probleem was het ontbreken van oefenmijnen. Frelimo was bereid een klein aantal scherpe mijnen te leveren, die na verwijdering van de ontsteker voor oefenmijnen moesten doorgaan. Het Amerikaanse mijnenruimbedrijf Ronco stelde enige ruimte beschikbaar op zijn eigen terrein, zodat de eerste cursus op 3 april van start kon gaan. Het streven was in acht maanden, nog vóór de afloop van het mandaat eind januari 1995, minstens 450 Mozambikanen op te leiden. Om dit te bereiken werden de klassen in juli 1994 verdubbeld tot zestig cursisten. Uiteindelijk volgden 570 Mozambikanen een opleiding tot mijnenruimer.

Snel of humanitair

Voordat de lessen waren begonnen, moest overigens ook nog worden bepaald welke mijnenruimmethode zou worden onderwezen. De VN, maar ook de plaatselijke directeur van Ronco, stelden dat in de leerplannen de nadruk te veel lag op operationeel in plaats van humanitair mijnenruimen. De eerste methode wordt toegepast in oorlogstijd en dus onder vijandelijk vuur. De snelheid en niet de nauwkeurigheid waarmee de mijnen worden geruimd, staat hier voorop. Bij humanitair ruimen daarentegen moeten álle mijnen in een gebied worden geruimd. Pas daarna wordt het gebied vrijgegeven aan de lokale bevolking om het weer te bebouwen of te bewonen. Om verdere vertraging in het programma te voorkomen, pasten de Nederlandse instructeurs de cursussen aan. De methode van Norwegian People Aid en de Cambodjaanse ervaringen van de nieuwe sergeant-majoor vormden hiervoor de basis.

Al snel bleek dat de eerste opgeleide Mozambikaanse mijnenruimers niet aan de slag konden. De VN hadden niet voorzien in een organisatie die het mijnenruimen in de praktijk zou uitvoeren. UNOMOZ verplaatste de school bovendien in augustus van Beira naar het afgelegen plaatsje Tete in het binnenland, zéér tegen de zin van de negen nieuwe Nederlandse instructeurs, die in juni waren gearriveerd. De mijnenschool kon in Beira gebruik maken van de faciliteiten van het Italiaanse veldhospitaal, in Tete was alleen een Botswaanse verpleger. De snelle afvoer van gewonden na een onverhoopt mijnincident was daardoor onmogelijk.

De luitenant-kolonel werd in augustus als hoofdinstructeur opgevolgd door een andere luitenant-kolonel. De negen genisten gingen op 15 december 1994 huiswaarts. Twee weken later liep het mandaat van UNOMOZ af.