Nederlands aandeel watersnood in Tunesië
De Tunesische regering vroeg verschillende landen om hulp. Nederland had net een speciale eenheid opgericht: de zogenoemde Rampenbrigade. Deze brigade bestond uit eenheden van alle krijgsmachtdelen. Deze stonden ‘op afroep’ om snel te reageren na een ramp.
Op verzoek van het Nederlandse Rode Kruis vertrok er op 11 oktober 1969 alvast een Fokker F-27 Troopship met hulpgoederen naar Tunesië. Vijf dagen later volgde een verkenningsmissie die inventariseerde wat er nodig was in het rampgebied.
Inzet van de Rampenbrigade
Uit de Rampenbrigade werd een speciale genieconstructiecompagnie gevormd. De genisten kregen de taak waterleidingen te herstellen en waterputten zandvrij te maken. De Tunesië-compagnie (Tuncie) vertrok op 4 december 1969.
Door problemen met de levering van materiaal begonnen de genisten eerst met het vrijmaken van 33 waterputten en bijbehorende pompen. Ook deden zij tal van klussen voor de lokale bevolking, zoals het zandvrij maken van de dorpjes Beni-Temin en Saaffrana, en de landbouwschool bij Barouta.
Waterleidingen repareren
Pas daarna kon Tuncie aan haar hoofdtaak beginnen: het repareren van waterleidingen bij de steden Sidi bou Ali en Kairouan. Zonder extra hulp zou Tuncie die taak niet voor het einde van de uitzending kunnen volbrengen. Daarom besloot Defensie 2 Alouette III-helikopters in te zetten. De Hr.Ms. Poolster bracht deze toestellen en het personeel naar Tunesië.
Het luchtmachtdetachement van 298 Squadron was actief vanaf 22 januari 1970. Deze zogeheten Support Tunesië Compagnie vervoerde materieel tussen de kampen Sidi bou Ali en Kairouan. Daarmee werd veel tijd gewonnen. Op de laatste werkdag, 3 maart, werden de herstelwerkzaamheden afgerond. Op 5 maart 1970 keerde de Tuncie terug naar Nederland. Twee weken later verliet het Alouette-detachement Tunesië.