Watersnoodramp in Mozambique
Duur missie: 3 maart 2000 - 30 maart 2000
Aantal militairen: 17
Dodelijke slachtoffers: geen
Dapperheidsonderscheidingen: geen
Achtergronden
Van eind januari tot en met half maart 2000 kampte een groot deel van Zuidoost-Afrika met hevige regenval. Vooral Mozambique werd zwaar getroffen. Toen op 22 februari ook nog eens de orkaan Eline over het land trok, was de humanitaire rampspoed nauwelijks te overzien. Vooral de rivier Limpopo trad ver buiten haar oevers. Waterbassins konden de enorme hoeveelheid water niet aan, wat vloedgolven veroorzaakte. Tienduizenden mensen moesten vluchten. Anderen werden door de verwoestende waterstromen verrast en moesten in boomtoppen of op daken een veilig heenkomen zien te vinden. Bijna zevenhonderd mensen kwamen om het leven. Ongeveer twee miljoen mensen waren getroffen. Bijna de helft van hen had dringend behoefte aan humanitaire hulp. Daarnaast verwoestte het water vele huizen, fabrieken, een groot deel van de infrastructuur en bijna 346.000 hectare landbouwgrond, de inkomstenbron van 123.000 gezinnen.
Aangrijpende tbeelden
Internationale hulpacties kwamen traag op gang. Aanvankelijk kwam de meeste hulp van buurland Zuid-Afrika, dat met helikopters en vliegtuigen ruim 14.000 mensen van een wisse verdrinkingsdood redde. Door de aangrijpende televisiebeelden van deze acties kwam vanaf begin maart ook internationaal de hulpverlening op gang. Zo doneerden veel landen hulpgoederen en verleenden Groot-Brittannië, de Verenigde Staten, Frankrijk en Duitsland directe bijstand. Ook Nederland droeg bij. Minister Eveline Herfkens van Ontwikkelingssamenwerking stelde ruim 20 miljoen gulden aan noodfondsen en hulpgoederen ter beschikking. Daarnaast bracht de Koninklijke Luchtmacht hulpgoederen naar het rampgebied en hielp een geniedetachement van de landmacht ter plaatse met hulpverlening en het lenigen van de nood.
Het Nederlandse aandeel
Het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking verzocht Defensie om het Nederlandse noodhulpverkenningsteam DART (Disaster Assistance Response Team) naar het rampgebied te sturen. De United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs, die de hulpverlening coördineerde, kon in de chaos na de ramp namelijk geen goed beeld krijgen van de hulpbehoefte.
Daarom vertrokken op 3 maart 2000 de commandant van het team en een civiele noodhulpspecialist van Buitenlandse Zaken naar Mozambique. Op de Nederlandse ambassade in de hoofdstad Maputo ondersteunde het tweetal het ambassadepersoneel bij het vaststellen en prioriteren van de gewenste behoeftes. Zij concludeerden dat er vooral mankracht nodig was voor hulpgoederentransport over water. Minister Herfkens had daarvoor al 56 Zodiac rubberboten met buitenboordmotor aan Mozambique geschonken. Het probleem was echter dat de beoogde stuurlui van de boten, personeel van de Mozambikaanse marine, nog niet met de geschonken vaartuigen overweg konden. Om die reden zond Defensie tien instructeurs van 105 Brugcompagnie van de landmacht naar Mozambique.
Genie te water
De tien genisten vertrokken op 5 maart van Schiphol naar Mozambique. Een luitenant-kolonel zette de genisten bij aankomst direct aan het werk. De eerste twee dagen brachten zij per rubberboot hulpgoederen en lokaal medisch personeel naar enkele eilandjes ten noorden van Maputo en evacueerden zij de bevolking waar dit nodig was. De militairen verbleven die eerste twee dagen in het deftige Club Naval hotel, maar van de luxe konden zij nauwelijks genieten. Overdag waren de genisten te water en ’s avonds moesten zij bij gebrek aan kamers op hun veldbedden slapen. Na enkele dagen vond een overste in de suikerfabriek van Manhiça een betere uitvalsbasis.
Vanaf 10 maart leidden de genisten circa zestig Mozambikanen op in het omgaan met de gemotoriseerde rubberboten. De instructie duurde twee dagen. Hierbij voeren de cursisten de eerste dag met de genisten mee, om vervolgens de dag daarna met drie man zelf een boot te besturen. De instructeurs voeren in een andere boot eromheen en gaven aanwijzingen waar nodig. “Wat ze moeten leren, is bochten maken, gas geven, gas terugnemen en het uitvoeren van kleine landingen. Klinkt heel simpel, maar je moet het wel even onder de knie krijgen”, aldus een sergeant.
Nadien brachten de genisten met grotere polyester boten ook zelf voedsel, medicijnen en schoon drinkwater naar geïsoleerde dorpen in hoger gelegen gebieden en rondom de monding van de Incomati-rivier, op ongeveer dertig kilometer ten noorden van Maputo. In de laatste week van maart verzorgden zij de voedseldistributie in de omgeving van de stad Bela Vista, circa veertig kilometer ten zuiden van de hoofdstad. Op 29 maart vertrokken de landmachtmilitairen en de specialist van Ontwikkelingssamenwerking weer naar Nederland, waar zij de volgende dag arriveerden.
10.000 dekens
Op verzoek van het ministerie van Ontwikkelingssamenwerking vertrok op 8 maart 2000 de KDC-10 T-235 van 334 Squadron met 25 ton hulpgoederen van Eindhoven naar Mozambique. De vracht van 300 stretchers, 10.000 dekens en 16.000 vierkante meter afdekmateriaal was door het Nederlandse Rode Kruis ingezameld. Er konden verschillende opvangkampen mee worden ingericht. Diezelfde dag nog kwam de KDC-10 aan op de luchthaven van de Keniaanse hoofdstad Nairobi voor een tussenstop. Vanwege overbelasting op de twee beschikbare vliegvelden van Mozambique moest de T-235 vervolgens uitwijken naar de luchthaven bij Harare in Zimbabwe. Daar loste het luchtmachtpersoneel de hulpgoederen, waarna Zwitserse medewerkers van het Rode Kruis verder zorgden voor het transport ervan naar Mozambique. Op 10 maart keerde de KDC-10 terug in Eindhoven.