Nederlands aandeel in watersnoodramp in Oost-Europa

Vanwege de historische verbondenheid met de strijd tegen water vroegen meerdere organisaties Nederland om hulp. Op verzoek van het Leger des Heils bracht de Koninklijke Luchtmacht op 15 juli 40 ton aan spullen naar Tsjechië. Dit waren handdoeken, voedsel, dekens, babyvoeding, tenten, waterzuiveringstabletten en een complete veldkeuken.

De volgende dag vloog een KDC-10 eenzelfde hoeveelheid hulpgoederen over naar de Hongaarse hoofdstad Boedapest. Op 21 juli transporteerde een Hercules 50 nooddrinkwatervoorzieningen naar Polen.

Waterpompen naar Polen

Daarnaast stelde het ministerie van Verkeer en Waterstaat 20 zware afwateringspompen, drinkwatervoorzieningen en enkele experts van Rijkswaterstaat ter beschikking. Het materieel werd door een speciaal samengestelde eenheid van 230 Middelzware Transportcompagnie van de landmacht naar Polen gebracht.

De zogenoemde ‘Poland-Express’ bestond uit 82 militairen van de landmacht en 2 van de marechaussee. Ze vielen onder commando van majoor Robert Wildenberg. De missie vormde een uniek samenwerkingsverband tussen de ministeries van Defensie en het toenmalige ministerie van Verkeer en Waterstaat. Laatstgenoemd departement had de leiding.

Transport naar Tsjechië

In dezelfde periode voerden 8 militairen van 160 Zware Transportcompagnie eenzelfde transporttaak uit naar Tsjechië. De ‘Tsjechië-Express’ stond onder leiding van tweede luitenant Maria Hendriks. De militairen van dit transport hoefden echter alleen het materieel te vervoeren en bedienden in het rampgebied niet zelf de pompen.