322 (Dutch) Squadron en de bestrijding van V-1’s

Amper een week na D-Day, in de nacht van 12 op 13 juni 1944, bereikte de eerste Fieseler fi-103a1 Londen. Deze vliegende bom, beter bekend als Vergeltungswaffe 1 of V-1, kwam met een daverende knal tot ontploffing op een spoorbrug in de wijk Bethnal Green in Oost-Londen. De explosie veroorzaakte een enorme ravage en kostte aan zes mensen het leven. Dertig anderen raakten gewond.

In de volgende weken nam het aantal op Londen afgeschoten vliegende bommen spectaculair toe. Op het hoogtepunt van het V-1-offensief werden dagelijks enkele honderden Vergeltungswaffen over het Nauw van Calais afgevuurd richting Zuidoost-Engeland. Behalve versperringsballons en luchtdoelgeschut zetten de geallieerden jachtvliegtuigen in ter bestrijding van de vliegende bommen. Ook het Nederlandse 322 Squadron leverde een bijdrage.

Operatie Eisbär

Op 16 mei 1944 gaf Hitler opdracht om de al geruime tijd op de rol staande inzet van de Vergeltungswaffen tegen Engeland te beginnen. Hij had een grootscheeps offensief voor ogen waarbij in één nacht duizend V-1’s moesten worden afgeschoten, terwijl tegelijkertijd Duitse langeafstandsbatterijen aan het Kanaal het Britse grondgebied onder vuur namen, en ook talloze luchtbombardementen zouden worden uitgevoerd. Gelukkig voor de geallieerden kwam er van dit voornemen weinig terecht. De landingen in Normandië en vooral de voortdurende luchtaanvallen door Britse en Amerikaanse vliegtuigen dwongen de Duitsers hun plannen aanzienlijk bij te stellen. Toen operatie Eisbär in de nacht van 12 op 13 juni van start ging, vuurde het Flakregiment 155 (W) van Oberst Max Wachtel slechts tien V-1’s af. Vier van de V-Waffen stortten al direct na de start neer. Twee andere V-1’s verdwenen in het Kanaal. Van de vier overgebleven exemplaren vielen er drie in weilanden rondom Londen. Alleen de vliegende bom die in Bethnal Green insloeg, bereikte zijn doel.

Vergroot afbeelding Zwart-witfoto, circa 10 militairen zijn bezig met een takel een V1 te verplaatsen.
Beeld: NIMH, collectie: Fotoafdrukken Koninklijke Landmacht
Een V-1 wordt in stelling gebracht.

Het Duitse offensief met de ‘Wonderwapens’ kwam dus moeizaam op gang. De geallieerden konden echter hun borst nat maken. Drie dagen later, in de nacht van 15 op 16 juni, volgde een nieuwe, veel grotere aanval. Nu passeerden meer dan 140 V-1’s de Britse kust waarvan ongeveer de helft Londen bereikte. Het was het begin van een wekenlang offensief waarbij tot september 1944 in totaal 8.617 vliegende bommen naar de andere kant van het Kanaal werden geschoten, zowel overdag als ’s nachts. Daarvan bereikten er 5.913 Engeland. De bommen die niet konden worden onderschept, veroorzaakten uiteindelijk meer dan 6.000 dodelijke slachtoffers en 17.000 gewonden. In september viel het gebied rond het Nauw van Calais in geallieerde handen; de Duitsers moesten de V-1-lanceerinrichtingen verplaatsen, waarbij Londen buiten hun bereik kwam te liggen.

Peenemünde en Crossbow

De aanvallen met de V-1’s – die in Engeland ook wel bekend stonden als Diver, Doodlebug, Buzz Bomb en Hellhound – kwamen voor de geallieerden niet als een complete verrassing. Zware bommenwerpers van de raf probeerden al in augustus 1943 de ontwikkeling van de Duitse Geheimwaffen te verhinderen door het Duitse testcentrum voor geheime wapens in Peenemünde aan de Oostzee aan te vallen. Hoewel flinke schade werd aangericht, leidde de aanval slechts tot vertraging bij de ontwikkeling en productie van de vliegende bommen. Toen geallieerde verkenningsvliegtuigen enkele maanden later aan het Nauw van Calais op tientallen plaatsen kleine ‘ski-sites’ ontdekten, besefte de geallieerde legerleiding uiteindelijk dat deze bedoeld moesten zijn voor het lanceren van de V-1’s. Bevreesd dat de aanvallen met de Vergeltungswaffen grote paniek onder de bevolking zouden veroorzaken, werd alles in het werk gesteld om dit offensief te verhinderen. Vanaf november 1943 voerden bommenwerpers – waaronder ook regelmatig de Mitchells van het Nederlandse 320 Squadron – in het kader van operatie Crossbow een groot aantal aanvallen uit op de special construction sites aan de Kanaalkust.

Verdedigingsplan

Tegelijkertijd realiseerde Londen maar al te goed dat het vroeg of laat toch tot aanvallen met de Vergeltungswaffen zou komen. De commandant van Air Defence of Great Britain, air marshal Roderic Hill, wierp zich daarom vanaf eind 1943 op het vraagstuk hoe Engeland tegen ‘pilotless aircraft’ als de V-1 kon worden verdedigd. Hill werkte hierbij nauw samen met general Frederic Pile, de commandant van Anti-Aircraft Command. Het resulteerde in het Overlord/Diver-plan dat na de aanval van 15/16 juni 1944 in werking werd gesteld. Dit had vooral tot doel om met de beschikbare middelen – versperringsballons, luchtdoelgeschut en jachtvliegtuigen – een optimale verdediging te vormen. In eerste instantie namen de jachtvliegtuigen hierbij het meest vooruitgeschoven verdedigingsgebied voor hun rekening. Daarachter lag een gordel luchtafweergeschut, die weer aansloot op een ballonversperring. Medio juli 1944 werden de luchtverdedigingsmiddelen herschikt waarbij de gordel met luchtafweergeschut voortaan tussen twee verdedigingszones voor jachtvliegtuigen lag ingeklemd.

Vergroot afbeelding Zwart-witportret van Meijers in uniform met RAF-embleem.
Beeld: NIMH, collectie: 726 Nederlandse luchtstrijdkrachten in Groot-Brittannië (1940 - 1945)
Loekie Meijers.

Eindelijk ‘ratelende kanonnen’

Vrijwel vanaf het begin van het Duitse offensief nam ook het Nederlandse 322 Squadron volop deel aan de bestrijding van de V-1’s. De eenheid, die onder bevel stond van een Zuid-Afrikaan, squadron leader Keith Kuhlmann, was een jaar eerder opgericht en had tot dan toe nog niet al te veel actie gezien.

Begin juni 1944 bestond de belangrijkste taak uit het verdedigen van het luchtruim boven Zuid-Engeland tegen Duitse verkenners. Het squadron opereerde toen vanaf vliegveld Hartford Bridge ten zuidwesten van Londen. In de morgen van 18 juni kregen de (voornamelijk) Nederlandse jachtvliegers te horen dat zij bij de bestrijding van de V-1’s zouden worden ingezet. Deze mededeling werd met enthousiasme ontvangen. “De vliegers voelden zich opgetogen omdat ze nu eindelijk de mogelijkheid kregen om hun kanonnen te gebruiken”, aldus een mededeling in het squadrondagboek.

In de middaguren vloog het squadron zijn eerste anti-Diver-operaties, waarbij steeds secties van twee toestellen boven de kust tussen Hailsham en Battle patrouilleerden. Het leidde meteen tot succes. De primeur was voor flying officer Loekie Meijers, die bij Hastings een V-1 succesvol wist te onderscheppen. De vliegende bom ontplofte in de lucht. Dezelfde dag wist flying officer Rudi Burgwal bij dezelfde kustplaats de tweede V-1 neer te schieten. Ook de volgende dagen konden diverse successen worden geboekt. Eind juni stond de teller al op 36 neergeschoten V-1’s.

Vergroot afbeelding 2 zwart-witfoto's, 2 vliegtuigen vanaf de grond te zien die naast elkaar vliegen.
Beeld: NIMH, collectie: Fotoafdrukken Koninklijke Luchtmacht
Het 'vleugeltippen' van een V-1 in beeld.

'vleugeltippen'

Hoewel de vliegende bommen een vaste koers vlogen op een vrijwel constante snelheid, was het onderscheppen van de V-1’s niet eenvoudig. Door hun betrekkelijk hoge snelheid van rond de 650 km/h, beschikten de jachtvliegtuigen slechts over een gering snelheidsoverschot. Dit gold zeker voor de Spitfire XIV waarmee 322 Squadron was uitgerust. De maximum snelheid van dit toestel bedroeg, onder ideale omstandigheden, ruim 700 km/h. Voor de onderschepping was daarom maar weinig tijdsmarge.

Weldra bleek dat een vliegende bom het best onderschept kon worden wanneer zo’n 100 meter erboven in tegengestelde richting werd gevlogen. Zodra de V-1 onder de vleugel tevoorschijn kwam, moest de jachtvlieger met de gashendel open ‘terug’ in de richting van de vliegende bom duiken en het vuur openen. Eind juni koos flying officer Jerry Jongbloed voor een veel driestere aanpak. Wegens gebrek aan munitie ging hij naast een vliegende bom vliegen en trachtte het gevaarte vervolgens met de vleugeltip ‘om te wippen’ en zo richting aarde te sturen. Deze poging mislukte en Jongbloed keerde terug op de basis met een beschadigde vleugeltip. Begin juli slaagden flying officer Frans van Eijk en flight lieutenant Kees van Eendenburg er wel in om op deze uiterst risicovolle manier een V-1 neer te halen.

In veruit de meeste gevallen gebruikten de jachtvliegers echter ‘gewoon’ hun boordwapens. “Onze kisten waren bewapend met twee 20mm-kanonnen en vier punt 303-mitrailleurs”, aldus flight sergeant Ronny van Beers, “Op een afstand van 400 yards konden we een V-1 met onze kanonnen gemakkelijk raken. Moeilijker werd het wanneer je bij gebrek aan munitie alleen je mitrailleurs kon gebruiken. Dan moest je veel dichterbij gaan zitten, wat vrij riskant was gezien de enorme klap waarmee het ding uit elkaar vloog.” Toch waagden sommige vliegers van 322 Squadron het erop om de vliegende bommen vanaf korte afstand onder vuur te nemen.

Door het oog van de naald

In de middag van 4 juli kroop flight sergeant Charles Cramm daarbij door het oog van de naald toen hij vanaf een afstand van nog geen 100 meter het vuur opende. De explosie van de vliegende bom blakerde de Spitfire van Cramm geheel zwart. Met een naar achteren geschoven cockpitkap wist hij vervolgens half uit het toestel hangend de thuisbasis te niet gedaan. Flying officer Burgwal verzeilde op 7 juli in een zelfde situatie waardoor hij een voorzorgslanding moest maken. De jachtvliegers liepen soms ook gevaar wanneer zij een V-1 te ver achtervolgden en in de luchtafweerzone belandden. Zij liepen dan kans geraakt te worden door de eigen luchtdoelkanonnen. In zo’n hachelijke situatie kwam flight sergeant Willem de Vries op 29 juni terecht. Met een zwaar beschadigde Spitfire wist hij nog net vliegveld Kingsnorth te bereiken.

Succesvolle inzet

Onder de Nederlandse jachtvliegers groeide flying officer Rudi Burgwal uit tot de absolute ‘topscorer’. Burgwal wist uiteindelijk negentien vliegende bommen te vernietigen. Hij stond daarmee op de zevende plaats op de ‘topscorerslijst’ van de RAF. Vooral in de avond van 8 juli was de Hagenaar erg succesvol. In amper een uur tijd wist hij vijf V-1’s te verschalken.

Bij de strijd tegen de V-1’s sneuvelde ook een vlieger. De uit Brazilië afkomstige warrant officer Justin Maier, een van de ervaren krachten van het squadron, viel in de vroege ochtend van 12 juli (samen met een Mustang) in de buurt van Dover een V-1 aan. Door de ontploffing die volgde stortten ook beide jachtvliegtuigen neer. De Mustang-vlieger wist zich met zijn parachute te redden, maar Maier slaagde hier niet in. “Hij dook recht naar beneden en kwam om het leven”, meldde het squadrondagboek.

Vergroot afbeelding Zwart-witfoto van een propellervliegtuig, op het toestel en de vleugel zitten 6 mannen, naast de propeller staat 1 man.
Beeld: NIMH, collectie: Fotoafdrukken Koninklijke Luchtmacht
Voor de inzet tegen V-1's maakte 322 Squadron gebruik van de Spitfire XIV. Aan de propeller staat Rudi Burgwal, de 'topscorer' van het squadron.

322 Squadron bleef tot begin augustus vrijwel dagelijks V-1’s onderscheppen. Dit gebeurde vooral overdag, maar vanaf 8 juli ook ’s nachts. Het aantal neergeschoten vliegende bommen steeg gestaag en op 2 augustus nam de eerdergenoemde flight sergeant Van Beers de honderdste door 322 vernietigde V-1 voor zijn rekening. De vlieger verdiende daarmee een fles – in Argentinië gebrouwen – jenever. De deelname van 322 Squadron aan het Overlord/Diver-plan liep toen inmiddels op zijn einde. Kort daarop kreeg de Nederlandse eenheid een andere taak. In de nacht van 10 op 11 augustus schoot flight lieutenant Jan Plesman de laatste V-1 neer. Tijdens 1.761 operationele vluchten waren ongeveer 110 vliegende bommen neergehaald. 322 Squadron was daarmee de best scorende buitenlandse eenheid van de RAF.

Door Erwin van Loo