De Politie-Reserve-Nederland
Op 10 mei 1945 arriveren in de grote steden in het net bevrijde westen van het land vrachtauto’s met politiepersoneel. Op de auto’s staan allerlei teksten geklad: “Wij gaan naar Holland. Groeten uit Maastricht.” “Naar de Jordaan. Groeten uit Zeeland. Leve de blauwen.” “Zuid helpt noord.” Het zijn in totaal twaalf pelotons (een kleine vijfhonderd man), die op één na allemaal bestaan uit personeel van de Marechaussee. Dit zijn de “blauwen”, zo genoemd vanwege hun donkerblauwe uniform. Deze marechaussees en het gemeentepolitiepersoneel van het twaalfde peloton komen uit het al langer bevrijde zuiden. Enkele pelotons zijn in april ook bij de bevrijding van het oosten en noorden van het land ingezet; die plaatsnamen zijn eveneens op de vrachtauto’s gekalkt: “Groningen - Assen - Leeuwarden - Deventer”.
Het gaat hier om de Politie-Reserve-Nederland, een in maart 1945 inderhaast uit de grond gestampt politieorgaan dat bedoeld is om de politie in de nog te bevrijden gebieden bij te staan. De Reserve valt onder het Militair Gezag en staat onder leiding van de Roermondse inspecteur van politie F.M.C. Offermans. Voor hen geen gevoelens van euforie over de bevrijding. Het Militair Gezag verwacht in het noorden “chaotische toestanden” omdat de politie na vijf jaar bezetting haar gezag heeft verloren en eerst grondig gezuiverd en aangevuld moet worden. En juist die politie is hard nodig om de orde te handhaven in een samenleving die door de oorlog is ontwricht en waarin als gevolg van de Hongerwinter alle aanleiding bestaat te vrezen voor opstanden en relletjes.
Hoewel de Reserve allerlei politietaken oppakt, moet zij eigenlijk haar handen vrij hebben om onmiddellijk tegen ordeverstoringen te kunnen optreden. “Hoewel rustig, voelt men toch en bijzonder te Amsterdam, dat er iets broeit”, constateert Offermans een maand na de bevrijding. Hij en velen met hem vrezen dat communisten de omstandigheden zullen uitbuiten om de bestaande orde omver te gooien. Die vrees blijkt onterecht. Het blijft relatief rustig in Nederland. Maar zolang andere politieorganen nog niet in staat zijn de handhaving van de orde te garanderen, durft het Militair Gezag de Politie-Reserve niet op te doeken. In september wordt zij gereorganiseerd: zes pelotons worden als een soort permanente ‘mobiele eenheid’ in Amsterdam en Rotterdam gelegerd, zes andere pelotons zijn op afroep beschikbaar. Het personeel komt voortaan uit het hele land. Pas in de zomer van 1946, ruim een jaar na de bevrijding, wordt de Reserve ontbonden.
Onder Duits bewind
Door hun vooroorlogse uniformen zijn de marechaussees van de Politie-Reserve-Nederland op het eerste gezicht niet te onderscheiden van het personeel van de Koninklijke Marechaussee van vóór 1940. Maar schijn bedriegt. De bezetter heeft het Nederlandse politiebestel geheel overhoopgehaald. Vóór de oorlog maakte de Koninklijke Marechaussee deel uit van het sterk verbrokkelde politielandschap. Naast gemeentepolitie en gemeenteveldwachters waren er maar liefst twee rijkspolitiekorpsen: de in 1814 opgerichte Koninklijke Marechaussee met een militaire status, en het 44 jaar later in het leven geroepen Korps Rijksveldwacht dat uit burgerpersoneel bestond. Weinigen waren met deze situatie tevreden, maar een oplossing voor wat ‘de politiekwestie’ was gaan heten, was nagenoeg onbereikbaar.
De Duitsers hadden voor alle Nederlandse gevoeligheden rond de politie geen begrip. Zij wilden dit machtsapparaat slechts gebruiken om hun eigen gezag uit te oefenen. Omdat de militaire organisatie van de Koninklijke Marechaussee daarvoor het meest geschikt leek, liet de bezetter in de loop der jaren andere politieonderdelen (zoals de gemeente- en Rijksveldwacht) erin opgaan. Koninklijk was de Marechaussee sinds juli 1940 niet meer, en met de ontmanteling van de Nederlandse krijgsmacht verloor het personeel van de Marechaussee (sinds 1 maart 1943 bekend als Marechaussee/Gendarmerie) ook zijn militaire status. Het vooroorlogse blauwe uniform met de kenmerkende nestels (een gevlochten koord op de schouder van het uniform) werd vervangen door een nagenoeg zwart uniform naar Duitse snit.
Zeker na het vervangen van de leiding van de Marechaussee door pro-Duitse officieren stond er geen enkele rem meer op de inzet van het korps voor politieke doeleinden. Marechaussees die weigerden joden op te pakken werden zelf opgepakt en geïnterneerd, zoals de brigade van het Groningse Grootegast in maart 1943 overkwam. Dergelijke afschrikwekkende voorbeelden zorgden ervoor dat slechts bij uitzondering – door af en toe een oogje dicht te knijpen of door het plegen van verzetsdaden – politiepersoneel tegen de wil van de Duitsers inging. Oude en nieuwe marechaussees die het nieuwe bewind gunstig gezind waren, kregen daarentegen juist ruim baan. Enkelen van hen, zoals de beruchte cavalerieofficier J.E. Feenstra die in de bezettingstijd het marechausseegewest Arnhem commandeerde, werden na de oorlog voor hun misdaden ter dood veroordeeld en geëxecuteerd.
Hoewel het marechausseepersoneel in de bevrijde gebieden snel weer het oude uniform uit de kast haalde, veranderde er aan de organisatie van de Marechaussee/Gendarmerie voorlopig niets. Na de Duitse capitulatie werd het korps aangeduid als “het Rijkspolitiecorps, zooals het bij de bevrijding van Nederland onder den naam van Marechaussee (Gendarmerie) werd aangetroffen”. Die mondvol was nodig omdat er daarnaast in augustus 1945 een nieuw korps Koninklijke Marechaussee “in den ouden vorm” werd opgericht. Dit werd een militair politiekorps met beperkte civiele politietaken. Naast grensbewaking betrof dat vooral het geven van bijstand aan de burgerlijke politie. Feitelijk was de Koninklijke Marechaussee bedoeld om de taak van de tijdelijke Politie-Reserve over te nemen. Voor de overzichtelijkheid hielp het niet dat óók de Politie-Reserve zich vaak als Koninklijke Marechaussee aanduidde. Na de oorlog bleef in Nederland uiteindelijk nog maar één rijkspolitiekorps bestaan: de voormalige Marechaussee/Gendarmerie ging vanaf 1 januari 1946 verder als het Korps Rijkspolitie. Het merendeel van het marechausseepersoneel van de Politie-Reserve kwam hierin terecht.
De start
In mei-juni 1940 was een deel van de Koninklijke Marechaussee naar Engeland ontkomen. De commandant ervan, majoor jhr. D.J.H.N. den Beer Poortugael, voorzag dat zijn eenheid later bij de bevrijding van nut kon zijn “om op plaatsen waar de regeering zulks noodig oordeelt snel, doortasten[d] en afdoende te kunnen optreden tot het bedwingen van oproer, het beteugelen van woelingen, het herstel der orde, het tijdelijk versterken der territoriale marechaussee, dan wel tot welke andere opdracht die de regeering gewenscht acht”. Zijn ideaal werd geen werkelijkheid omdat de marechaussees in Engeland hard nodig waren voor de opbouw van de Prinses Irene Brigade, maar het idee van de vorming van een mobiele politiereserve bleef bestaan en werd later ook door het Militair Gezag omarmd. Het personeel ervoor moest echter uit de bevrijde gebieden komen.
De eerste aanzet tot de Politie-Reserve-Nederland komt in november 1944. In Noord-Brabant en Limburg worden “detachementen van bijstand” gevormd van betrouwbaar marechausseepersoneel, die voor lokale inzet bestemd zijn. De geallieerden geven echter aan behoefte te hebben aan een reserve die onmiddellijk na de bevrijding van de rest van het land politietaken kan overnemen. Door deze eenheden “op semi-militaire basis” te organiseren moeten zij ook inzetbaar zijn voor ordehandhaving in groter verband. Het erbij indelen van koks, chauffeurs en motorrijders (aangesteld als hulpmarechaussee) en het beschikbaar stellen van militaire voeding en brandstof maakt de pelotons geheel zelfvoorzienend. Eind februari 1945 gaat de vorming van de pelotons van start. Onder hoge tijdsdruk vindt in de week van 15 maart een opleiding plaats van het kader, dat de opgedane kennis vervolgens aan het overige personeel moet overdragen.
Inmiddels hebben de geallieerden de bevrijding van het oosten en noorden van het land in gang gezet. Op 31 maart 1945 vragen zij het Militair Gezag de pelotons van de Politie-Reserve te activeren. De eerste twee pelotons worden op 2 april naar Overijssel gestuurd; een derde peloton wordt klaargestoomd voor inzet in Drenthe. De lokale autoriteiten van het Militair Gezag hebben aanvankelijk geen idee wat zij met de pelotons aan moeten. Nadat zij de eerste twee dagen aan hun lot zijn overgelaten, treedt langzaam verbetering in. De beide eerste pelotons verrichten in Enschede op verzoek van de lokale politie verkeersregelingsdiensten. Sommige lokale politiekorpsen raken door de eerste zuiveringsmaatregelen de helft van hun sterkte kwijt. Dit is onder meer het geval in Ede, waar peloton XII moet bijspringen. Naarmate de geallieerden meer steden bevrijden, wordt de Politie-Reserve ook elders ingezet, zoals in Groningen en Harderwijk. Twee pelotons verrichten ondertussen dienst in Noord-Brabant (in Oosterhout en in Dongen) om NSB’ers en andere collaborateurs die via het zuiden de noordelijke provincies proberen te ontvluchten, op te sporen.
Verschillende geallieerde troepencommandanten menen goed gebruik te kunnen maken van de pelotons van de Politie-Reserve die aan hun eenheden zijn toegevoegd. Door ze bijvoorbeeld kort achter de frontlijn bewakingstaken op te dragen, kunnen gevechtseenheden worden vrijgemaakt. Twee pelotons van de Reserve weigeren deze diensten te verrichten. De pelotonscommandanten geven aan dat zij niet opgeleid en uitgerust zijn om met Duitse troepen in gevecht te raken; hun inzet zou bovendien in strijd zijn met het oorlogsrecht. Het is tekenend voor de verwarring die bestaat over de status van de Marechaussee/Gendarmerie in het algemeen en de Politie-Reserve in het bijzonder: in naam gaat het om marechaussees met een militaire achtergrond, maar in de praktijk is het burgerpolitie. Niet alleen met een burgerpolitiestatus, maar ook met de bijbehorende mentaliteit, zoals de leiding van de Reserve opmerkt. Het Militair Gezag had overwogen het personeel van de Reserve te militariseren en onder de krijgstucht te plaatsen, maar zag daarvan af omdat het de geallieerde bezettingsmacht volledige zeggenschap over de pelotons zou hebben gegeven. De houding van het personeel verschilt overigens van peloton tot peloton. De beide pelotons die dienst hadden geweigerd, staan ook later bekend als “een stel mopperklaassen”.
In de grote steden
Op 4 mei 1945 zijn tien pelotons van de Politie-Reserve in verschillende plaatsen ten noorden en ten zuiden van de grote rivieren actief. Een dag later, als duidelijk wordt dat de Duitsers hebben gecapituleerd, staken zij hun werkzaamheden. Alles wordt gereedgemaakt om alle pelotons naar de grote steden in het westen van het land te sturen. Daar ligt hun voornaamste bestemming omdat daar de grootste problemen zijn te verwachten. Op 10 mei is het zover.
In het kielzog van geallieerde legereenheden vertrekken de pelotons naar hun bestemmingen: vier naar Amsterdam (waarvan één later doorreist naar Haarlem), vier naar Rotterdam, twee naar Utrecht en twee naar Den Haag. “De intochten in de verschillende plaatsen waren ware zegetochten. De peletons [sic] maakten een beste indruk, ook bij de presentaties aan de betreffende autoriteiten”, rapporteert Offermans op 12 mei. Zelf vestigt hij zich met zijn staf ook in de hoofdstad.
De pelotons gaan onmiddellijk aan de slag. Ze ondersteunen de lokale politie bij het regelen van het verkeer, het handhaven van de orde en het oppakken van collaborateurs en andere politieke delinquenten. Indien mogelijk wordt in elke stad een peloton achter de hand gehouden “voor eventueele gebeurtenissen”.
Een van de belangrijkste opdrachten is het bewaken van de voedselvoorraden die via de havens van Amsterdam en Rotterdam naar het zwaar getroffen westen worden aangevoerd. Diefstallen zijn daar aan de orde van de dag. Vaak zijn de bootwerkers die de schepen moeten lossen de schuldigen; een van hen wordt betrapt met “6 pond spek (...), 14 reepen chocolade, 3 tins melk, 5 blikken cornedbeef, alsmede meel en suiker”. Af en toe wordt de Reserve ook buiten de grote steden aan het werk gezet: eind juni wordt een peloton in Velsen en IJmuiden gestationeerd om het levensgevaarlijke plunderen van de Duitse bunkers tegen te gaan. De werkdruk is in het algemeen hoog: het personeel verricht 14 tot 16 uur per dag dienst.
Op de werkvloer komen geregeld botsingen voor tussen de pelotons van de Politie-Reserve, de lokale politie en de Binnenlandse Strijdkrachten, die door de omstandigheden tot samenwerking zijn gedwongen. Het vaak eigenmachtige optreden van het in de Binnenlandse Strijdkrachten gebundelde voormalige verzet zet kwaad bloed bij de professionele politiemensen, terwijl de leden van de Politie-Reserve door de beide andere groepen als buitenstaanders worden gezien. In Amsterdam treedt de Reserve op weinig subtiele wijze tegen de welig tierende zwarthandel op. Zoals een krant het beschrijft: “Dan verstoort het knarsen van remmen de stilte, groote vrachtwagens stoppen, twintig, dertig marechaussees springen eruit, de Stengun onder den arm, waarschuwingsschoten weerklinken, bevelen schallen.” Hier botst de grootstedelijke politiepraktijk, die vaak wat meer door de vingers ziet, met de meer rechtlijnige aanpak van de Marechaussee. Het leidt er uiteindelijk toe dat de Amsterdamse gemeentepolitie de Politie-Reserve verbiedt tegen de zwarthandel op te treden. In plaats daarvan krijgt de Reserve het verzoek verkeerscontroles met “een opvoedend karakter” uit te voeren.
De gevreesde grootschalige rellen en opstanden blijven uit, maar het Militair Gezag en de leiding van de Politie-Reserve blijven op hun hoede. De commandant van de Amsterdamse pelotons, inspecteur van politie A. Cammaert, meldt in juni “dat er nog steeds ondefinieerbare gistingen onder de lagen der bevolking plaats vinden. Naar buiten tredende politieke agitatie vindt (...) nog niet plaats, doch men voelt als het ware dat er in de toekomst iets gebeuren gaat. Zaak is het alsdan behoorlijk geprepareerd te zijn om eventueele stoten op te vangen. (...) Of hierbij de communistische groepen een woordje mede zullen spreken kan niet verklaard worden, doch met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan dit aangenomen worden.” Enkele keren worden pelotons van de Politie-Reserve naar plaatsen gestuurd waar stakingen met een mogelijk politiek karakter uitbreken of dreigen uit te breken. Eén peloton keert daarom eind mei tijdelijk terug naar Limburg vanwege onrust in de vitale mijnstreek. In juni (en opnieuw in augustus) wordt de Politie-Reserve in Rotterdam versterkt in verband met een staking in de haven. En nog in februari 1946 wordt personeel van de Politie-Reserve naar Schiphol gestuurd om de vliegtuigen te bewaken tegen stakende bouwvakarbeiders. Tot daadwerkelijke inzet komt het in al deze gevallen echter niet.
Door Herman Roozenbeek