Op klompen ten strijde! De Stoottroepen in oktober 1944

Op een koude morgen in oktober 1944 zit de 21-jarige Wim Schreur samen met een collega in versleten burgerkleding in een maïsveld bij het Limburgse dorp Nieuwstadt. De twee bemannen al dagenlang een mitrailleurpost in de frontlinie. Juist op het moment dat ze onderhoud plegen aan hun hoofdwapen, doemen op 150 meter afstand opeens drie Duitse soldaten op. Een hachelijke situatie voor de pas opgerichte Stoottroepen van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. Schreur en zijn kameraad hadden geluk: een Amerikaanse tankbemanning schoot te hulp en sloeg de aanval af.  

Vergroot afbeelding Portret in zwart-wit
Beeld: NIMH, collectie: Stoottroepen Museum
Wim Schreur, groepscommandant bij het IIe Bataljon Stoottroepen Regiment Limburg (voorheen Vak II uit Sittard).

Uit verzet geboren

'What an army', was de gelaten reactie van de Amerikaanse Lieutenant-general William Simpson, commandant van het Amerikaanse 9th Army, toen hij voor het eerst kennismaakte met het Nederlandse vrijwilligersleger aan het front bij Nieuwstadt. Simpson verbaasde zich over de jongens die in burgerkleding en met buitgemaakte wapens de geallieerden in Zuid-Nederland ondersteunden. De Stoottroepen waren nog maar enkele weken daarvoor uit de gelederen van het verzet opgericht. Dat was niet gemakkelijk geweest. Er waren verschillende groepen, zoals de Landelijke Knokploegen (LKP), de Raad van Verzet (RVV) en de Ordedienst (OD).

De Knokploegen richtten zich in 1944 vooral op het vernietigen van bevolkingsregisters, het overvallen van distributiekantoren en het buitmaken van wapens. Met de geallieerde legers in aantocht gingen ze zich meer toeleggen op sabotageacties. De RVV hield zich hier ook mee bezig. De Ordedienst organiseerde ondertussen een overheidsapparaat dat na de bevrijding direct in actie moest komen om de orde en rust te waarborgen.

Van een vruchtbare samenwerking tussen deze groepen was tijdens de bezettingsjaren geen sprake geweest. Maar op 5 september 1944 had de Nederlandse regering in Londen afgekondigd dat de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) werden opgericht. Vanaf dat moment maakten alle verzetsmensen van de drie ondergrondse organisaties ‘automatisch’ deel uit van de BS. Zij vielen onder bevel van prins Bernhard, die was benoemd tot bevelhebber van de Nederlandse Strijdkrachten.

  • Beeld: NIMH, collectie: Stoottroepen Museum

    Schuilplaatsen en stellingen van de Stoottroepen, vermoedelijk in de omgeving van Roosteren en Nieuwstadt in Limburg.

Stoters van het eerste uur

Na de bevrijding van delen van Noord-Brabant en Limburg richtten de BS een Commando Zuid op. Dit commando was verantwoordelijk voor de opbouw van gevechtseenheden in bevrijd gebied. Daarbij werd onderscheid gemaakt tussen Stoottroepen en Bewakingstroepen. De Stoottroepen bestonden grotendeels uit leden van de Knokploegen en de RVV en kregen een gevechtstaak: zij moesten de geallieerden ondersteunen bij militaire operaties. Al vrij snel na de oprichting ontstond er een schifting tussen het Commando Limburg en het Commando Brabant. Hierdoor was het mogelijk om de troepen in Limburg op te nemen in het Amerikaanse leger en de Brabantse eenheden onder te brengen bij Britse en Canadese verbanden.

Bep van Kooten, de commandant van de Stoottroepen Limburg, verdeelde Zuid-Limburg eind september 1944 in drie vakken, bestaande uit twee compagnieën per vak. Van de beoogde duizend man Stoottroepen waren er inmiddels zeshonderd onder de wapenen. De vorming van de Brabantse compagnieën, vanaf eind september, nam meer tijd in beslag. Hier kwamen alleen mensen met een actief verzetsverleden voor een plek in aanmerking. Daarnaast waren niet alle potentiële Stoters direct inzetbaar, doordat een deel van Noord-Brabant nog niet was bevrijd.

Vergroot afbeelding Zwart-wit foto van aangetreden militairen
Beeld: NIMH, collectie: Stoottroepen Museum
Limburgse Stoters, aangetreden in overall en met vooroorlogse Nederlandse helm, september 1944.

Alle hulp welkom

In Limburg konden ook mensen zonder verzetsverleden zich aanmelden. Een van hen was Wim Schreur. Omdat hij nauwgezet een dagboek bijhield, is veel bekend over zijn belevenissen bij de Stoters. Op 29 september 1944 meldde hij zich op het wervingsbureau in Geleen. Schreur werd ingedeeld bij de 1e compagnie in Vak II (Sittard) en kreeg te horen dat hij 'de volgende dag om 8 uur ’s morgens in oude kleding en met een pakje brood werd terugverwacht'. In zijn sector werd hard gevochten. De Amerikanen veroverden eind september de plaatsen Roosteren en Nieuwstadt, ten noordwesten van Sittard. De 29th Infantry Division nam vervolgens posities in langs de lijn Roosteren-Nieuwstadt-Gangelt-Geilenkirchen. Generaal Simpson verzocht daarop de commandant van de Stoottroepen Limburg om manschappen te leveren. Alle hulp was welkom.

Onervaren

Nog geen twee weken later vertrok Schreur vanuit Sittard richting het front bij Nieuwstadt. In de tussentijd had zijn eenheid alleen een korte training gekregen, die bestond uit sport, exercitie en les in het gebruik van wapens. Op vrijdagmiddag 6 oktober kwam de jonge Limburger aan bij de spoorlijn ten westen van Nieuwstadt. In deze omgeving bevonden zich ook de tanks van het 125th Cavalry Reconnaissance Squadron.

Weldra ervoeren de nauwelijks opgeleide Stoters aan den lijve dat conventionele oorlogvoering andere koek was dan het plegen van verzetsacties. Zo maakte Schreur mee dat hij alleen in een wachtpost ten oosten van Holtum zat toen zijn positie onder vuur werd genomen terwijl de rest van zijn groep zich in een boerderij verderop aan het opfrissen was. Zijn laatste uur leek geslagen: 'De jongens konden ook niet meer terugkeren om me te ontzetten, want ze hadden geen wapen bij zich.' Met behulp van twee Amerikaanse tanks kon de vijandelijke aanval gelukkig worden afgeslagen. Het was een wijze les: 'Hieruit leerden we dat we voortaan in de voorste linie ons wapen altijd bij ons moesten hebben.'

Vergroot afbeelding Zwart-witfoto, een man in burgerkleding staat met kaplaarzen tot zijn enkels in een modderpoel.
Beeld: NIMH, collectie: Stoottroepen Museum
Een stoter in burgerkleding baant zich een weg door de modder in het Limburgse Valkenburg.

Vuurdoop

Op 12 oktober 1944 voerde het peloton van Schreur een verkenningsoperatie uit bij het riviertje de Vloedgraaf ten oosten van Nieuwstadt. Twee groepen deden de eigenlijke verkenningen. Schreur gaf leiding aan een derde groep, die dekking moest geven. De Stoters mochten alleen het vuur openen wanneer een van de verkenningsteams in nood verkeerde. Schreur kwam bijna om het leven toen een kogel van een Duitse scherpschutter op zijn wapen afketste: 'Had ik, in schiethouding liggend, mijn geweer één centimeter naar links of rechts gehouden, dan had de scherpschutter dwars door mijn hoofd geschoten.'

De 26-jarige groepscommandant Theo Dautzenberg, leider van de eerste groep, had minder geluk. Hij werd in zijn schouder geraakt toen hij zijn eenheid door een veld leidde: 'Toen hij weer opstond om zijn groep verder te leiden heeft een tweede schot in zijn nek een einde aan zijn leven gemaakt', aldus Schreur. Dautzenberg was de eerste Limburgse Stoter die sneuvelde.

Duitse infiltraties

De Brabantse compagnieën werden begin oktober 1944 ter beschikking gesteld aan de 21st Army Group. De Britten deelden, in tegenstelling tot de Amerikanen, minder gevechtsopdrachten uit. Wel werden de 1e en 7e compagnie vanaf 20 september ingezet tussen Dreumel en Beneden-Leeuwen aan de Waal. Zij moesten Duitse infiltraties in het rivierengebied tegengaan. Daarnaast leverde de 2e compagnie vanaf 27 oktober ondersteuning aan de Britten bij de verovering van ‘s-Hertogenbosch: zij zuiverden de stad van overgebleven verzetshaarden en schakelden Duitse scherpschutters uit. Dit gebeurde in samenwerking met leden van de Knokploeg ‘Margriet’ en groepen van de RVV, die dagenlang tussen stukgeschoten en brandende huizen tegen de Duitse troepen vochten.

Stotersgeest

Vanaf eind september 1944 bemanden de Brabantse en Limburgse Stoottroepen her en der langs het front posten die moesten worden verdedigd tegen Duitse gevechtspatrouilles. Ook werden wacht- en patrouillediensten gedraaid. Dit gebeurde onder vaak barre weersomstandigheden en met een groot tekort aan voedsel, kleding en bewapening. Bij de eenheid van Wim Schreur was alleen het geweer bij iedereen hetzelfde. 'De rest: kleding, schoenen, overjas was bij geen enkel lid gelijk', schreef hij in zijn dagboek.

De Stoottroepen werden tot half november niet meegenomen in de bevoorrading van de geallieerde troepen. Veel Stoters liepen daardoor wekenlang rond op klompen, in versleten burgerkleding en met buitgemaakte wapens. Toch waren de Nederlandse vrijwilligers gemotiveerd. Een Stoter van de 10e compagnie uit Brabant omschreef het als volgt: 'We hadden allemaal honger, kou, slechte kleding en een overdaad aan enthousiasme en goede wil.'

'Kleding, schoenen, overjas was bij geen enkel lid gelijk'

Vaste waarde

Eind oktober 1944 waren de Stoottroepen inmiddels uitgegroeid tot een vaste waarde aan het front. In de volgende maanden volgde verdere uitbreiding. Zo kwamen in totaal vijftien compagnieën in Noord-Brabant tot stand en werden in Limburg uiteindelijk eveneens vijftien compagnieën opgericht. Ondanks hun gebrek aan ervaring en de matige uitrusting offerden honderden Stoters zich onder barre condities op om in de winter van 1944-‘45 een bijdrage te leveren aan de beveiliging van de frontlijn.

Vanaf november verbeterde de situatie aanzienlijk. De klompen maakten plaats voor goed schoeisel, eigen brood werd vervangen door fatsoenlijke rantsoenen en langzamerhand kregen alle Stoters een degelijke opleiding. Velen van hen vochten nog maanden op Nederlands grondgebied en sommigen trokken diep Duitsland in. Zo stak Wim Schreur in maart 1945 met zijn eenheid de Rijn over en belandde hij uiteindelijk in het midden van Duitsland. Van de 6000 Stoters die tussen september 1944 en mei 1945 onder de wapenen kwamen, sneuvelden er uiteindelijk 102.

Door Koen Monnickendam
Dit artikel is in juni 2019 gepubliceerd in het boektijdschrift 'Vrij!', een uitgave van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie. Voor publicatie op het internet zijn enkele kleine aanpassingen gedaan.