Operaties Manna en Chowhound
In de eerste maanden van 1945 verkeert de bevolking in het westen van Nederland in een haast uitzichtloze situatie. Als repercussie op de spoorwegstaking in september 1944 houdt de bezetter de aanvoer van voedsel en brandstof naar de Randstad tegen, waardoor er een acute hongersnood ontstaat. Ondanks pogingen van Zweden en het Internationale Rode Kruis om te bemiddelen komt er weinig verlichting voor de noodlijdende bevolking. Slechts twee schepen met voedsel worden eind januari 1945 toegelaten tot Delfzijl. Het duurt daarna nog twee weken voordat dit voedsel het westen van het land bereikt. Pas in maart brengt een Portugees schip weer een hoeveelheid voedsel.
Die paar scheepsladingen voedsel zijn niet meer dan een druppel op de gloeiende plaat. Nadat eind maart duidelijk wordt dat de geallieerde opperbevelhebber, generaal Dwight D. Eisenhower, in het westen van Nederland geen militaire operaties wil ontplooien maar het gebied links wil laten liggen, is duidelijk dat er wat moet gebeuren. Een van de plannen is het droppen van voedsel vanuit de lucht. Om te voorkomen dat dit op de grond in verkeerde handen valt en dat dat er rellen en vechtpartijen ontstaan, wordt het noodzakelijk geacht dat de Duitse autoriteiten hiermee instemmen.
Hulp uit de lucht
Niet iedereen in het geallieerde kamp is hier meteen van overtuigd. Sommigen vinden het weinig zinvol om te gaan onderhandelen met een tegenstander die nagenoeg verslagen is. Het duurt tot 24 april tot generaal Eisenhower definitief het groene licht heeft van de regeringen van de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie om contact op te nemen met de Rijkscommissaris in Nederland, Arthur Seyss-Inquart. Hij blijkt welwillend te staan tegenover het voorstel. Op 26 april geeft de Oostenrijker toestemming voor het droppen van voedsel op in eerste instantie vier afwerpplaatsen – renbaan Duindigt en vliegveld Ypenburg bij Den Haag, vliegveld Waalhaven bij Rotterdam en vliegveld Valkenburg bij Leiden. Iedere ander vorm van luchtactiviteit ten westen van de lijn Zaandam-Aalsmeer-Gouda-Dordrecht is verboden. De vliegtuigen in de ‘vrije’ westelijke zone zullen niet worden beschoten. De Britten en Amerikanen dopen deze voedseloperaties respectievelijk 'Manna' en 'Chowhound'.
De Royal Air Force (RAF) bijt het spits af. Op zondag 29 april voeren een kleine 250 Lancasters de eerste droppings uit. Dit gebeurt op de vier genoemde afwerpplaatsen én min of meer per ongeluk ook bij Haamstede waar een bommenwerper met motorproblemen zijn lading laat vallen. De bevolking in West-Nederland reageert die middag met groot enthousiasme op de laagvliegende bommenwerpers. Eindelijk worden zij geholpen! In totaal wordt deze dag ruim 534 ton aan voedsel afgeworpen. Het gaat hierbij om onder meer zakken meel, blikken beschuit, legerrantsoenen, chocolade, thee, bonen, eipoeder, sigaretten en margarine.
Over zee, land en door de lucht
Ondertussen vindt in Achterveld overleg plaats tussen de geallieerden en de Duitsers. Tot een capitulatie komt het niet. Wel bereiken de twee partijen overeenstemming over het toelaten van grootschalige hulpverlening aan West-Nederland. Het aantal afwerpterreinen voor de droppings wordt uitgebreid. Ook beloven de Duitsers de haven van Rotterdam open te stellen voor de aanvoer van hulpgoederen overzee. Bovendien gaan vrachtauto’s in het kader van operatie Faust goederen naar het westen transporteren. Als gevolg van deze afspraken vervoert een konvooi vrachtauto's op 2 mei vanuit het geneutraliseerde Rhenen over de weg de eerste levensmiddelen naar bezet gebied. Drie dagen later lopen onder begeleiding van een Duitse torpedobootjager de eerste zeeschepen de Rotterdamse haven binnen.
Op 1 mei verschijnen er ook voor het eerst Amerikaanse B-17 ‘vliegende forten’ van de Eighth Air Force (8th AF) met voedsel aan boord boven Nederland en gaat Chowhound van start. Vanaf dat moment hebben de Britten en Amerikanen ieder hun eigen afwerpplekken. De RAF dropt voedsel op vliegveld Waalhaven en bij Terbregge, vliegveld Valkenburg, renbaan Duindigt en Gouda. De 8th AF vliegt op Schiphol, Vogelenzang, vliegveld Bergen, Hilversum en Utrecht. De Duitsers houden zich over het algemeen goed aan de afspraken. Er doen zich slechts enkele incidenten voor waarbij de laagvliegende bommenwerpers met handvuurwapens worden beschoten. Een Amerikaanse B-17 wordt op 7 mei zodanig geraakt dat het onder de Britse kust in zee moet noodlanden waarbij de meeste bemanningsleden omkomen.
Nederlandse oorlogsvliegers in actie
Opvallend is dat ook drie Nederlandse vliegers van de RAF deelnemen aan operatie Manna: Wladimir Rudenko van het 7 Squadron, Hans Heukensfeldt Jansen van het 90 Squadron én Harry Sinnema van het 153 Squadron. Alle drie voeren ze een hulpvlucht uit. Heukensfeldt Jansen dropt op 30 april voedsel bij de Kralingse Plassen in Rotterdam. Diezelfde dag vliegt Harry Sinnema – die eigenlijk al niet meer operationeel vliegt - op eigen verzoek als copiloot meegaat met de squadroncommandant van het 153 Squadron, Wing Commander Guy Rodney, om voedsel op Ypenburg bij Den Haag te droppen. Wladimir Rudenko vliegt op 4 mei eveneens naar Rotterdam.
95th Bomb Group en Chowhound
Eén van de eenheden die aan operatie Chowhound deelneemt, is de op het vliegveld Horham in Suffolk gestationeerde 95th Bomb Group. Bij deze Bomb Group, die bestaat uit vier squadrons, is ook 1st Lieutenant Lionel ‘Spider’ Sceurman met zijn crew ingedeeld. Zij hebben in de herfst van 1944 hun vliegtraining op Drew Field afgerond en zijn vervolgens, zoals gebruikelijk, met een B-17 de Atlantische Oceaan overgestoken. In de laatste oorlogsweken hebben zij nog acht bombardementsmissies naar Duitsland uitgevoerd. Als ‘toetje’ nemen ze nu deel aan operatie Chowhound.
Op 7 mei, staat andermaal een voedselvlucht op het programma. Het zal waarschijnlijk wel een van de laatste zijn, want inmiddels is bekend geworden dat Duitsland op 8 mei de wapens zal neerleggen. De 95th Bomb Group heeft met 28 B-17’s voor de vierde keer die week het terrein Lage Weide bij Utrecht als ‘doel’ voor bijna 48 ton aan levensmiddelen. Het toestel van Sceurman, met het registratienummer 44-8640, heeft maar liefst dertien man aan boord; naast de negen vaste bemanningsleden vliegen ook vier ‘waarnemers’ mee.
Het toestel van Sceurman blijft weg
De heenvlucht verloopt zonder incidenten. Kort voor het passeren van de Nederlandse kust dalen de bommenwerpers naar een hoogte van zo’n 400 voet (ruim 120 meter). Bij Utrecht wordt zonder problemen de kostbare lading gedropt. Op de terugweg gaat het in de omgeving van IJmuiden mis. Vermoedelijk vuurt een gefrustreerde bemanning van licht luchtafweergeschut een salvo op de bommenwerper af die op dat moment op ongeveer 1500 voet (ruim 450 meter) vliegt. Het vijandelijke vuur raakt de B-17 in één van de motoren. De crew komt hier echter pas boven de Noordzee achter. Eerst gaat de motor ruw lopen en uiteindelijk vliegt hij in brand. Sceurman stelt alles in het werk om de brand te blussen, maar slaagt hier niet in.
Uit vrees voor een explosie geeft hij ten slotte het bevel de bommenwerper, die zich dan nog maar op zo’n 500 voet (ruim 150 meter) bevindt, met de parachute te verlaten. Ondanks de lage hoogte geven enkelen hieraan gehoor. Een van hen is Staff Sergeant David Condon, de bommenrichter: 'Omdat er nog maar weinig tijd over was, liet ik me naar buiten vallen. Ik had niet veel langer moeten wachten. (...) Ik heb meteen na mijn sprong mijn valscherm opengetrokken. Enkele seconden later kwam ik met een klap in het water terecht. Ik ging gelijk kopje onder. Toen ik boven kwam, liet ik mijn zwemvest vol lucht lopen. (...) Aan mijn zwemvest zat een flacon met kleurstof. Ik deed de flacon open en korte tijd later werd ik opgemerkt door de bemanning van een Lancaster.'
Een mislukte 'ditch'
Met de rest van de inzittenden probeert Sceurman de B-17 vervolgens onder de Britse kust bij Bemacre Ness te ‘ditchen’ in zee. Deze noodlanding mislukt doordat kort voor het neerstrijken op het water de brandende motor explodeert. De linkervleugel raakt hierdoor eerder het water en het vliegtuig breekt in stukken. Slechts drie man kunnen na enige tijd door reddingsvliegtuigen levend uit het water worden gevist: de hiervoor genoemde Staff Sergeant Condon, co-piloot en bommenrichter 2nd lieutenant Jim Schwartz en de navigator 2nd Lieutenant Russel H. Cook. Cook is dan echter al zo zwaar onderkoeld dat hij nog voordat het reddingsvliegtuig landt komt te overlijden. Ook Condon overleeft het drama maar ternauwernood: 'De bommenwerper cirkelde om me heen en vuurde lichtkogels af. Enige tijd later landde vlak bij me een PBY-Catalina en werd ik aan boord getrokken. Al met al heb ik ruim een halfuur in de Noordzee gelegen. In de Catalina verloor ik het bewustzijn van de kou en de emoties.'
Van de tien omgekomen bemanningsleden worden er zes nog tot op de dag van vandaag vermist. Wat een humanitaire vlucht was, eindigt daarmee in een drama. De 44-8640 is het laatste toestel van de 8th AF dat voor de Duitse capitulatie, minder dan 24 uur later, verloren gaat.
De laatste voedselvluchten vinden plaats op 8 mei 1945. De RAF heeft dan 7.142,716 ton aan etenswaren afgeworpen, de Amerikaanse Luchtmacht 3.770,143 ton.
Door Erwin van Loo
Foto's operaties Manna en Chowhound
Zie voor meer beeldmateriaal van de bevrijding van Nederland onze beeldbank.