Zeemijnen, explosieven, boobytraps en scheepswrakken

Na de Duitse capitulatie zagen de geallieerden zich in Nederland geconfronteerd met vernielde en versperde havens. Ook waren de kustwateren, vaarroutes, stranden en duinen vergeven van mijnen en andere explosieven. Om dit probleem direct bij de horens te vatten arriveerden al op 9 en 10 mei de eerste Nederlandse en Britse Port of Naval Parties. Dit waren speciale marine-eenheden die in de havens en waterwegen in het binnenland explosieven ruimden en vaargeulen, kades en sluizen weer bruikbaar maakten voor de scheepvaart.

Dit was nog niet alles. Mijnenvegers van de Royal Navy en Koninklijke Marine kwamen eveneens in actie om vaarroutes naar de havens en langs de kust te ontdoen van mijnen. Hierbij kregen zij vanaf medio juni 1945 zelfs assistentie van Duitse schepen. Ook begon onder Nederlands en Brits toezicht Kriegsmarine-personeel met de ontmanteling van de Atlantikwall, de Duitse kustverdediging met zijn vele bunkers, loopgraven en hindernissen die op tal van plaatsen was bemijnd. Deze gezamenlijke inzet maakte dat al in maart 1946 de belangrijkste vaarroutes en havens waren opengesteld voor de koopvaardij, iets wat sterk bijdroeg aan de Nederlandse wederopbouw.

Ontsluiten en herstel Nederlandse havens: Port Parties en mijnenvegen

De Supreme Headquarters Allied Expeditionary Force (SHAEF) Mission Netherlands had zich al ruim vóór de Duitse capitulatie gebogen over de terugkeer van de Koninklijke Marine naar Nederland en het herstel van de Nederlandse havens. Gezamenlijk werkten de staven van SHAEF Flag Officer Holland, de Britse Rear Admiral Gerald Dickens, en de commandant der Zeemacht in Nederland (CZMNED) schout-bij-nacht Gerhard Stöve, hiervoor een plan uit. In grote lijnen kwam het erop neer dat eigen gespecialiseerde marine-eenheden zich zo snel mogelijk naar het westen van Nederland moesten begeven. Het ging hierbij om dertien zogeheten Port Parties van de Koninklijke Marine - in totaal 70 officieren en 650 manschappen - ondersteund door enige Naval Parties van de Royal Navy. Hun taak was de havens van Rotterdam, Hoek van Holland, Dordrecht, IJmuiden. Amsterdam, Den Helder (in die volgorde van belangrijkheid) zo snel mogelijk weer operationeel te maken. Omdat de Kriegsmarine begin mei een smal kanaal had geveegd nabij Hoek van Holland en Rotterdam voor voedseltransport overzee, bestond hier al een (beperkte) mijnenvrije vaarroute. De aanlooproutes naar IJmuiden en Dordrecht dienden nog geheel geveegd te worden.

De Britse Naval Parties 1732 en 1809 arriveerden tussen 7 en 9 mei in de Maasstad en IJmuiden en begonnen, tezamen met Nederlandse Port Parties, met het ruimen van mijnen en boobytraps. Het verder toegankelijk maken van de Nieuwe Waterweg en het Noordzeekanaal genoot, vanwege de aanvoer van hulpgoederen, topprioriteit bij de geallieerden. Enkele Nederlandse mijnenvegers begonnen daarom al vanaf 11 mei samen met Britse schepen onder leiding van Captain Royal Navy, Mine Sweepers Sheerness, Humphrey Hopper, met het verbreden van enkele, slechts 1 mijl brede, Duitse mijnenvrije scheepvaartroutes op de Noordzee. Ook startte de berging van door de Wehrmacht tot zinken gebrachte vaartuigen die de vaarroutes het meeste hinderlijk blokkeerden. Minder brede zeeschepen konden zo vanaf eind mei weer Rotterdam aandoen, waar marinepersoneel en civiele medewerkers van de Dienst Wederopbouw in sneltreinvaart vernielde kades en enige dokken hadden hersteld. Het vrijmaken van de toegang tot Amsterdam kende grotere moeilijkheden: door de vele scheepswrakken en opgeblazen sluizen moest zelfs het kanaal bij IJmuiden worden verbreed.

De eerste grote operaties

Totdat zijn commando in september 1945 werd ontbonden, bleef de aansturing van de mijnenveegoperaties in Nederland officieel in handen van de Britse Rear Admiral Dickens. Wel overlegde hij hierover steeds met CZMNED schout-bij-nacht Stöve en kapitein-ter-zee Koos Logger, commandant van de Mijnendienst van de Koninklijke Marine in de staf van Dickens. Bij de veegacties speelde ook de geallieerde Central Mine Clearance Board een rol. Dit gremium met vertegenwoordigers uit de VS, Groot-Brittannië, de Sovjet-Unie en Frankrijk stelde in ditzelfde tijdsbestek een plan op voor maritieme mijnenruimoperaties in Europa.

Onder meer dankzij ontvangen inlichtingen van de Kriegsmarine en de Britse strijdkrachten, kwam het in het Nederlandse deel van de op 15 augustus 1945 ingestelde zogeheten East Atlantic Zone tot mijnenbestrijdingsacties. Dit gebied langs de kust strekte zich tot 40 mijl in zee uit en telde maar liefst 38 geallieerde en Duitse mijnenvelden. Voor deze omvangrijke operatie arriveerden in juni en juli vanuit Groot-Brittannië in IJmuiden twintig Nederlandse mijnenvegers en enige Motor Launches. Zij zouden, samen met enige later toegevoegde Britse schepen, deze haven als uitvalsbasis gaan gebruiken.

Als eerste pakten de mijnenvegers tussen begin juli en eind augustus een vaargeul aan tussen de Haaksgronden (westelijk van Den Helder) en de Huibertgat-boei (noordelijk van Rottumeroog). Na enkele kleinschaligere operaties in het najaar van 1945 kwam het begin 1946 tot een verdere mijnenruiming van de route tussen de Haaksgronden en de Huibertgat-boei om deze te verbreden. Ook vonden operaties plaats in binnenwateren als het Haringvliet en de Grevelingen, waarbij de Royal Navy assistentie verleende.

Operaties onder Nederlands bevel

De Royal Navy voerde in de zomer van 1945 naast operaties op zee ook ruimingsacties uit in de binnenwateren en dan vooral in het Kanaal door Zuid-Beveland en de route naar Dordrecht. Hoewel het Britse flottielje onder commando stond van een eigen officier, voerde kapitein-ter-zee Logger het operationeel commando. Dit bleef ook zo nadat het gros van de Britse mijnenvegers eind augustus terugkeerde naar het Verenigd Koninkrijk en Dickens zijn commando ontbond. Logger legde vanaf dat moment verantwoording af aan CZMNED Stöve. De Nederlanders waren zo weer baas in eigen huis. Ook hadden zij het operationeel commando over de resterende Britse mijnenvegers die tot hun vertrek op 20 augustus 1946 vanuit IJmuiden in actie kwamen.

Duitse inzet te water

De Britse autoriteiten besloten begin mei 1945 Duitse militairen in Nederland en de Britse bezettingszone van Duitsland niet de status van krijgsgevangene te geven, maar die van Surrendered Enemy Personnel. Hierdoor konden de Duitse militaire bevelslijnen deels intact worden gelaten (wat Londen minder organisatorische hoofdbrekens kostte) en daarnaast bestond daardoor de mogelijkheid deze militairen als werkkracht voor de wederopbouw te gebruiken. Ze konden nu onder meer worden ingezet om mijnen te ruimen.

Ruim 400 man van een in Nederland achtergebleven contingent Kriegsmarine kreeg in dit kader de order met hun Räumboote (kleine mijnenvegers) mijnen te ruimen in Nederlandse wateren. In de vanaf medio mei begonnen geallieerde veegacties op de Noordzee participeerde daarom al spoedig het Duitse 5e Minensuchflottille, met Korvettenkapitän Harald Schaper als commandant. Schapers eenheid ressorteerde vanaf 21 juni onder de door de Royal Navy opgezette German Mine Sweeping Organisation te Hamburg. Hoewel de ruim twintig betrokken Räumboote administratief onder Brits bevel vielen, voerde de Koninklijke Marine het operationele commando. De Nederlanders verstrekten aan de vanuit IJmuiden en Borkum opererende Duitse bemanningen en schepen proviand en brandstof, die later met (West-)Duitsland zou worden verrekend. De Räumboote veegden tot het vertrek van de Duitsers in het najaar van 1947 vooral verankerde mijnenvelden van de Kriegsmarine op grotere afstand van de kust, maar ook de Dordtse Kil en de Nieuwe Merwede.

Slotsom

Dankzij de direct in mei 1945 begonnen herstelwerken in de havens en mijnenveegoperaties op de Noordzee, in de kust- en binnenwateren, waren de havens van Vlissingen, Rotterdam, Dordrecht, Scheveningen, IJmuiden, Amsterdam, Den Helder en Delfzijl weer spoedig bruikbaar en kon de visserij een doorstart maken.

Ondanks de verwoede pogingen de Nederlandse wateren weer geheel mijnenvrij te krijgen, kwam het incidenteel nog tot mijnongelukken, zoals op 25 augustus 1945 toen het m.s. Christiaan Huygens van de Stoomvaartmaatschappij Nederland verloren ging nabij de geveegde monding van de Westerschelde. Ook in navolgende jaren werden daarom nog diverse verdere veegoperaties op de Noordzee uitgevoerd door Nederlandse, Belgische en Britse mijnenvegers. Pas op 1 januari 1953 kon het Nederlandse deel van de Noordzee ten zuiden van 53 graden noorderbreedte veilig worden verklaard voor de scheepvaart. Niettemin ziet de Koninklijke Marine en meer in het bijzonder de Mijnendienst, tot op de dag van vandaag welhaast wekelijks inzet op de Noordzee voor het ruimen van veelal door vissers gevonden mijnen en vliegtuigbommen uit beide wereldoorlogen. De meeste explosieven die de marine ruimt zijn overigens vliegtuigbommen, waarvan het onbekend is hoeveel er nog op de zeebodem liggen.

Kathy-mijnen en explosievenruiming op en nabij het strand

De Koninklijke Marine had in de loop van 1944, met het oog op de bevrijding van Nederland, ploegen gevormd voor de ruiming van diverse typen mijnen en overige explosieven. Een hiervan was een Kathy Mine Party, die zich richtte op deze zeer moeilijk te ruimen, direct onder de waterspiegel geplaatste anti-invasiemijnen. Langs de Nederlandse kust bevonden zich er hiervan maar liefst zo’n 8500 stuks. Terwijl het inzetgebied van de Kathy Mine Party zich dus op de scheidslijn van eb en vloed bevond, concentreerde de Koninklijke Marine Mijnen Opruimingsdienst zich op het vrijmaken van stranden en duingebieden van explosieven. Zij kregen daarbij ondersteuning van ongeveer 3000 Kriegsmarine-militairen onder leiding van Kapitän zur See Heinz Bonatz, na zijn aanstelling in juni 1945 als Höherer deutscher Marineoffizier, Holland. In de loop van 1947, toen de laatste Duitsers vertrokken richting de Heimat, was het gros van de Nederlandse stranden vrij van explosieven. De Kathy Mine Party bleef tot in 1953 deze explosieven ruimen. In totaal zouden veertien Nederlandse marinemensen, alsook tientallen Duitsers, bij deze riskante operaties het leven laten.