Afstoting en stedelijke ontwikkeling

De Vestingwet stelde niet alleen vast waar de verdediging van Nederland gevoerd moest worden, maar indirect ook welke steden, forten en linies géén militair nut meer hadden. Voor veel vestingsteden was vooral dit laatste van enorm belang. Eeuwenlang hadden zij de beknelling gevoeld van wallen, grachten, poorten en andere vestingwerken. Na 1874 konden zij deze knellende banden eindelijk afwerpen en groeien.

Middeleeuwse vestingwerken

Van oudsher waren militair belangrijke steden voorzien van omvangrijke vestingwerken. Grenssteden als Maastricht, Nijmegen en Bergen op Zoom, maar ook strategisch gelegen vestingen als Den Bosch en Zutphen hadden hierdoor in het midden van de negentiende eeuw grotendeels nog steeds de vorm die ze in de middeleeuwen ook al hadden. Het was hen niet toegestaan op grote schaal buiten de vestingwerken te bouwen, omdat het schootsveld vanaf de vesting zo veel mogelijk vrij moest blijven.

Kringenwet

In 1853 werd deze regel nog eens bekrachtigd door de zogenaamde Kringenwet. Hierin stond dat er rond ieder verdedigingswerk drie ‘verboden kringen’ golden. In de eerste kring (tot 300 meter van de kruin van de borstwering) was het alleen geoorloofd om, met toestemming van de minister van Oorlog, kleine gebouwen neer te zetten van brandbaar materiaal. In geval van nood konden deze dan eenvoudig in brand worden gestoken of afgebroken. 

In de tweede kring (tot 600 meter) was het toegestaan om zonder ministeriële toestemming houten gebouwen neer te zetten met stenen fundamenten en stenen schoorstenen. In de grootste derde kring (tot 1000 meter) mocht al meer, maar was het verboden infrastructurele veranderingen aan dijken, bruggen, wegen en kanalen door te voeren zonder goedkeuring van hoger hand. In alle gevallen gold dat de bouwwerken in oorlogstijd zonder proces weggeruimd mochten worden.

Vestingwerken in de weg van stadsuitbreiding

Deze strikte regels betekenden een enorme belemmering voor de ontwikkeling van veel steden. Zeker naarmate de inwoneraantallen in de loop van de negentiende eeuw groeiden, begonnen veel stadsbestuurders de militaire status van hun stad als last te zien. De vestingwerken stonden stadsuitbreiding in de weg en maakten de aanleg van bijvoorbeeld spoorwegen lastiger. 

Na 1874 kon dit keurslijf worden afgeworpen. Steden die economisch en industrieel achterop waren geraakt omdat er geen ruimte was voor fabrieken binnen de krappe stadswallen, konden nu eindelijk mee in de vaart der volkeren. In de jaren na de Vestingwet maakten verdedigingswerken plaats voor fraaie stadsparken, fabrieksterreinen en woonwijken. Het uiterlijk van veel steden zou door de Vestingwet ingrijpend en blijvend veranderen.