De Vestingwet in onbruik

De bedoeling achter de Vestingwet was tweeledig. In de eerste plaats zou Nederland binnen acht jaar beschikken over een modern vestingstelsel dat ook behapbaar was voor de krijgsmacht. Dit was natuurlijk het belangrijkste, dus het is de vraag of de Vestingwet in die opzet slaagde. Maar versterkte de wet tegelijkertijd de invloed van het parlement op het krijgsbeleid?

Eén ding is zeker: de afkondiging van de Vestingwet in 1874 was een historische overwinning voor de volksvertegenwoordiging. Voordien mocht de Tweede Kamer ‘tekenen bij het kruisje’ als de koning een plan opwierp voor de krijgsmacht. Maar de betrokkenen moesten nog wennen aan hun nieuwe rol. Er waren nu drie partijen die met elkaar streden om voorrang: de Kamer, de minister (met rugdekking van de koning), en de legerleiding. 

Leerschool voor defensiewetgeving

Het was in dit licht onhandig dat de Vestingwet een nogal algemeen karakter had. De wettekst beschreef weliswaar met recht de grote lijnen, maar er stak geen uitgewerkt plan achter. Het hielp ook niet dat er geen ‘hard’ budget aan de Vestingwet was verbonden. De Tweede Kamer had hierdoor veel manoeuvreerruimte en ging vaak op de stoel van de militaire Generale Staf zitten. De discussies en pennenstrijd over de gedetailleerde invulling van het vestingstelsel bespoedigde de uitvoering niet. Na de gestelde termijn van acht jaar was het werk in de Stelling van Amsterdam nauwelijks begonnen. Toch beviel de Vestingwet. In elk geval in de politieke arena. Na deze volgde meer defensiewetgeving en de verschillende partijen leerden hun plaats kennen. De Vestingwet bleek een goede leerschool voor de democratie.

De Eerste Wereldoorlog

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was de Vestingwet niet geheel voltooid, maar Vesting Holland was een feit. Een belangrijk deel van de forten was na de invoering van de brisantgranaat echter al verouderd en de loopgravenoorlog deed ideeën over verdedigingswerken volledig kantelen. Het vestingstelsel had daardoor veel van haar zeggingskracht verloren. Politieke en militaire ontwikkelingen na 1918 zorgden er voor dat de Vestingwet te ruste werd gelegd.

Voortaan zouden omvangrijke bouwprojecten voor de landsverdediging veelal worden gefinancierd uit speciale fondsen, zoals het al in 1913 vastgestelde Kustverdedigingsfonds. De bouw van de kazemattencomplexen op de Afsluitdijk declareerde Defensie bij het Zuiderzeefonds; de zware kazematten in Vesting Holland onder meer bij Rijkswaterstaat. Voor de bouw van andere kazematten en schuilplaatsen tijdens de jaren dertig stemde de Tweede Kamer in met miljoenenfondsen buiten de defensiebegroting. De Vestingwet bleef tot 1938 in werking, maar was tegen die tijd een begrotingspost voor klein onderhoud.