De oprichting van de Binnenlandse Strijdkrachten

Het is 18 september 1944, in de vroege morgen. De 28-jarige Johan Pekelharing rijdt op zijn fiets vanuit het Brabantse Zeelst richting Eindhoven. Oplettend kijkt hij om zich heen. Zijn er ergens Duitsers te zien? Een paar honderd meter achter hem volgt een Amerikaanse jeep met acht Amerikanen van de 101st Airborne Division, wapens in de aanslag. Met een verrekijker houden ze de eenzame fietser goed in de gaten. Hand omhoog is stoppen. Hand achter de rug is dekking zoeken. Draait de fietser om, dan betekent dat: de vijand is in aantocht, wegwezen!

Johan was de tweede man van de Zeelster-tak van de verzetsgroep Partizanen Actie Nederland (PAN). Die 18e september had hij een wel heel speciale opdracht: hij moest acht Amerikaanse militairen, die de dag ervoor met hun zweefvliegtuig een noodlanding hadden moeten maken, veilig naar de verzamelplaats van hun eenheid loodsen. Een gevaarlijke onderneming, maar gelukkig bleken de Duitse stellingen die ze moesten passeren, verlaten. “De jeep volgde prachtig, ik kreeg er nu pas echt plezier in! Dit was nu waar we 4 lange jaren op hadden gehoopt en wat we in gedachten hadden voorbereid: actief meehelpen aan onze bevrijding! (...) De Duitsers hadden dit groepje belet om naar hun doel te vliegen en waren daarin geslaagd; wij maakten dat nu weer lekker ongedaan.”

Vergroot afbeelding Zwart-witfoto van een militair in uniform die zittend tegen een boom een kaart leest, hij wordt geholpen door twee mannen in burgerkleding.
Beeld: NIMH, collectie: De Bevrijding van Nederland 1944-1945
Nederlandse verzetsstrijders geven in de omgeving van Veghel informatie aan kolonel Howard R. Johnson, de commandant van het 501st Parachute Infantry Regiment.

Johan was een van de duizenden verzetsstrijders die de geallieerden hielpen in de strijd tegen nazi-Duitsland. Om de verzetsgroepen goed te kunnen inzetten en aansturen, waren op 5 september de Binnenlandse Strijdkrachten opgericht. Hieronder vielen de drie grootste verzetsorganisaties: de Landelijke Knokploegen (LKP), de Raad van Verzet (RVV) en de Ordedienst (OD). Soms werden ook leden van andere verzetsgroepen onder de BS geschaard. Zo werd op 22 september besloten dat een deel van Johans PAN, die al intensief samenwerkte met de LKP, zou opgaan in de gewapende tak van de BS: de Stoottroepen.

Machtsvacuüm

De bevrijding van de eerste delen van Nederland zorgde niet alleen voor vreugde en opluchting; het bracht ook onzekerheid en chaotische toestanden. Met het vertrek van de Duitse bezetter en de komst van de geallieerden, ontstond een machtsvacuüm. Plaatselijke verzetsgroepen kwamen ‘bovengronds’ en pakten mensen op die zij van verraad verdachten. Arrestanten werden bespot en mishandeld en onschuldigen werden lang vastgehouden. Er ontstonden chaotische situaties, waarin mensen voor eigen rechter speelden en plunderden. Zo schreef Johan Pekelharing in zijn memoires over een rit die hij door net bevrijd gebied maakte: “zowel op de heen- als op de terugweg werden we beschoten door net bevrijde, wild geworden PAN-mannen...”.

Vergroot afbeelding Zwart-witfoto van prins Bernhard in militair uniform, te midden van een groep mannen in militaire uniformen.
Beeld: NIMH, collectie: Fotoafdrukken Koninklijke Landmacht
Prins Bernhard, bevelhebber van de Binnenlandse Strijdkrachten, staat geallieerde oorlogscorrespondenten te woord.

De Nederlandse regering in ballingschap had genoeg tijd gehad om na te denken over hoe bestuur en ordehandhaving direct na de bevrijding moesten worden geregeld. Op 16 mei 1944 had zij daarover een overeenkomst gesloten met de Supreme Headquarters Allied Expeditionary Force (SHAEF). Bevrijde gebieden zouden direct onder het gezag komen te staan van de opperbevelhebber van SHAEF, generaal Dwight D. Eisenhower. Op 31 augustus gaf SHAEF, op wens van koningin Wilhelmina en op aandringen van prins Bernhard, toestemming voor de vorming van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS). Prins Bernhard werd opperbevelhebber, onder Eisenhower. Op 5 september, Dolle Dinsdag, was de oprichting van de BS per Koninklijk Besluit een feit. Vervolgens werd op 14 september het Militair Gezag (MG) opgericht, onder generaal-majoor H.G. Kruls. Het MG was verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur van de bevrijde gebieden tot de terugkeer van de Nederlandse regering. De BS moest het MG hierin bijstaan.

De oprichting van de BS had verschillende voordelen. Ten eerste bestond de hoop dat er meer wapendroppings zouden plaatsvinden zodra de verzetsgroepen meer als eenheid zouden opereren. Verder zou er meer controle mogelijk zijn op verzetsgroepen en -activiteiten en zouden de BS’ers makkelijker kunnen worden ingedeeld bij geallieerde eenheden. Het Koninklijk Besluit bepaalde bovendien dat de verzetsstrijders van de drie organisaties zouden worden beschouwd “als militairen in den zin der wet en te behooren tot de Koninklijke Landmacht”. Dit moest ervoor zorgen dat zij door de vijand ook als militair zouden worden behandeld en dus, in ieder geval in theorie, bij arrestatie krijgsgevangen zouden worden gemaakt en niet als franc-tireur zouden worden terechtgesteld. De Duitsers trokken zich hier overigens vaak weinig van aan. Ten slotte vielen de leden van de BS onder militaire tucht, waardoor opstand en chaos, eveneens theoretisch, zouden worden voorkomen.

Vergroot afbeelding Zwart-witfoto, twee mannen zijn een vlag met hakenkruis aan het opvouwen terwijl kinderen toekijken.
Beeld: NIMH, collectie: Stoottroepen Museum
Leden van de Binnenlandse Strijdkrachten halen een hakenkruisvlag neer ergens tijdens de bevrijding in het zuiden van Nederland.

Gekibbel

De oprichting van de BS betekende niet dat de drie verzetsgroepen direct of zelfs geleidelijk overgingen in een harmonieuze eenheid. Integendeel: hoewel de voordelen van de samenwerking wel werden gezien, werd er toch vooral veel gekibbeld, met name over de commandovoering. In november 1944 was het zelfs zo ernstig, dat het Special Forces Headquarters van SHEAF, waarbij de BS waren ondergebracht, de kopstukken van de drie grote verzetsorganisaties een bezorgd telegram stuurde: “Wij, Britten, hebben ons alle moeite gegeven, u van wapens te voorzien met het doel dat u zoudt helpen de Duitsers uit uw land te trappen (...). Door hun tegenwoordige houding doen de ondergrondse organisaties precies wat de Duitsers gaarne zouden willen dat zij doen. Zij verkwisten kostbare tijd. Komt alstublieft tot elkaar.”

De mate van samenwerking kon, vooral in de eerste maanden, lokaal sterk verschillen. Bovendien: hoewel de oprichting van de BS en dus de samenwerking van de grootste verzetsorganisaties een landelijke aangelegenheid was, waren de mogelijkheden daartoe in bezet- en onbezet gebied natuurlijk niet vergelijkbaar. Waar BS’ers in bevrijd gebied in alle openheid konden opereren, moest dat in het bezette noorden in het grootste geheim gebeuren. Het was risicovol om nieuwe samenwerkingen aan te gaan: wie kon je vertrouwen?

Stoot- en Bewakingstroepen

De organisatie van de BS was opgedeeld in gewesten met elk een commandant om de activiteiten en werkzaamheden te coördineren. In het bevrijde gebied werd een onderscheid gemaakt tussen strijdende en niet-strijdende onderdelen van de BS: de Stoottroepen (ST) en de Bewakingstroepen (BT). Stoottroepen zetten vanuit bevrijd gebied de strijd tegen de Duitsers voort, bijvoorbeeld als onderdeel van een geallieerde eenheid. De Bewakingstroepen werden ingezet voor de ordehandhaving, voor het arresteren van NSB’ers en voor bewakingstaken. Dat onderscheid was niet altijd even strikt. BT’ers konden ook militaire taken toebedeeld krijgen. Zo deden meerdere compagnieën Bewakingstroepen naast de Stoottroepen dienst aan het front aan de Maas.

  • Zwart-witfoto van een Nederlandse verzetsstrijder met geweer en band om de arm, lopend over een landweg, achter hem lopen Amerikaanse militairen.
    Beeld: NIMH, collectie: Fotoafdrukken Koninklijke Landmacht

    Leden van de BS gidsen Amerikaanse militairen van het 38th Infantry Regiment, behorend tot de 7th Armoured Division, op een patrouille achter de Duitse linies in Neerkant op 16 oktober 1944.

In bezet gebied

Van een splitsing tussen een strijdend en niet-strijdend gedeelte van de BS was in het noorden van Nederland tot maart 1945 geen sprake. Hier zetten de BS onder leiding van Commandant der Binnenlandse Strijdkrachten reservekolonel Henri Koot de strijd tegen de Duitsers ondergronds voort, bijvoorbeeld door sabotageacties, overvallen op distributiekantoren en het verzamelen en delen van inlichtingen.

Toch was prins Bernhard niet tevreden met de effectiviteit van de BS in bezet gebied. In de nacht van 17 op 18 maart parachuteerde de commandant van de Stoottroepen van de BS Commando-Zuid, Jan Borghouts (alias ‘Peter Zuid’), bij Benthuizen in bezet gebied, om de BS hier een nieuwe impuls te geven. Dit was nodig ook, want hij constateerde na een eerste inventarisatie “dat van de zoo gewenschte eenheid in de B.S. niet veel te bespeuren was.” Om het verzetswerk beter te laten verlopen, werd de BS nu ook in het bezette deel van het land georganiseerd in strijdende en bewakingstroepen. Borghouts kwam aan het hoofd van de strijdende troepen te staan en werd tweede man onder Koot. Reservekolonel Pieter Jacob Six, voormalig chef-staf van het Gewest Amsterdam van de OD, kreeg de functie van commandant van de Bewakingstroepen.

Niet alle regio’s in bezet gebied voerden deze scheiding tussen strijdende en bewakingstroepen uit. Daarnaast zorgden gevechtshandelingen vooral in het oosten en noorden van Nederland voor problemen in de communicatie tussen de plaatselijke BS en de landelijke BS-leiding. De centrale coördinatie van de BS in bezet gebied kende dan ook duidelijke beperkingen. Jan Borghouts realiseerde zich dit. In zijn rapport van maart 1945 noteerde hij: “Van één kant jammer, want ik zou gaarne getracht hebben er nog wat meer van te maken. Enfin, misschien in de volgende oorlog. Van den anderen kant echter gelukkig [dat de bevrijding nabij is], want de positie van het Nederlandsche volk is werkelijk nog erger, dan ik me had voorgesteld.”

“Vaak had men jaren gewacht op actie, zelfbevrijding of glorieuze momenten, maar ze kwamen er niet aan te pas. De geallieerden hadden alles voor hen gedaan.”

Teleurstelling

Voor veel BS’ers viel hun inzet aan het eind van de oorlog en direct na de capitulatie tegen. De geallieerden bleken niet altijd staan te springen om de hulp van de Nederlandse strijders. Zoals ook Johan Pekelharing schrijft: “Vaak had men jaren gewacht op actie, zelfbevrijding of glorieuze momenten, maar ze kwamen er niet aan te pas. De geallieerden hadden alles voor hen gedaan.” Daarin waren er verschillen tussen de Amerikanen en Canadezen, die vaak het nut van de BS wel inzagen, en de Britten, die hiervan minder overtuigd waren.

De maanden van voedseltekorten, gebrekkige kleding en uitrusting en opgebouwde spanningen hadden bovendien een negatief effect op de discipline. Dat had al voor de capitulatie tot problemen geleid, zoals de commandant van de BS in Utrecht in februari 1945 meldde: “Het aantal rapporten over plaats gehad hebbende uitspattingen neemt helaas toe. (...) Sommige onzer mannen [verspreiden] bij het uitoefenen van hun taak een dranklucht.” Ook Johan Pekelharing klaagde over “het gebrek aan discipline en over het mankeren van bijna alles wat we nu nodig hebben. (...) We verruwden en vervuilden”.

Daarnaast boden na de capitulatie, net als op en na Dolle Dinsdag, veel mensen spontaan hun diensten aan bij de BS. Van de meer dan 200.000 man die de BS bij opheffing telden, hadden er naar schatting slechts 45.000 in het verzet gediend. Sommigen meldden zich als vrijwilliger bij de BS om een arrestatie vanwege ‘fout’ gedrag tijdens de bezetting te voorkomen. Dit gaf de BS niet alleen een slechte reputatie, maar zorgde ook voor een toenemend onderling wantrouwen, vooral in die regio’s waar de samenwerking tijdens de oorlog al niet goed op gang was gekomen. Gefrustreerde BS’ers namen het recht in eigen hand: zo namen ze deel aan het kaalscheren van ‘moffenmeisjes’ en de mishandeling van gevangenen. De leiding had er de handen vol aan om de discipline tijdens deze chaotische dagen na de bevrijding te handhaven.

Opheffing van de Binnenlandse Strijdkrachten

De Binnenlandse Strijdkrachten waren opgezet als tijdelijke oplossing: drie maanden na de capitulatie zouden ze worden ontbonden. Dat gebeurde dan ook op 8 augustus 1945. Binnenlandse Strijdkrachters die nog in dienst wilden blijven, konden zich opgeven als Oorlogsvrijwilliger (OVW) om de strijd in Nederlands-Indië voort te zetten. Velen meldden zich aan. Zo’n 10.000 Binnenlandse Strijdkrachters stapten over naar het Korps Gezagstroepen, dat de bewakingstaken van de Binnenlandse Strijdkrachten overnam. Tijdens de bestaansperiode van de Binnenlandse Strijdkrachten, van 5 september 1944 tot 8 augustus 1945, zijn naar schatting 1.730 militairen van de Binnenlandse Strijdkrachten omgekomen.

Ondanks de ‘wilde elementen’, ruzies en disciplineproblemen binnen de Binnenlandse Strijdkrachten, hebben de Strijdkrachten wel degelijk een rol gespeeld in de bevrijding van Nederland en de ordehandhaving tijdens de overgangsperiode na de bevrijding. Zij leverden de geallieerden belangrijke inlichtingen en namen hen taken uit handen. Dankzij de Binnenlandse Strijdkrachten konden meer Amerikaanse, Britse en Canadese militairen zich op gevechtstaken concentreren. Verschillende geallieerde commandanten prezen de inzet van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. Daarnaast vormden de Binnenlandse Strijdkrachten een belangrijke kweekvijver voor de Koninklijke Landmacht.

Johan Pekelharing was in december 1944 als Oorlogsvrijwilliger overgegaan van de Binnenlandse Strijdkrachten naar het nieuw gevormde 1e Bataljon Jagers. Nadat hij door voetproblemen voor de infanterie definitief was afgekeurd, raakte hij betrokken bij de Inlichtingendienst van de Staf Bevelhebber der Nederlandse Strijdkrachten. In het voorjaar van 1946 trok hij het uniform uit om – eindelijk – zijn studie af te ronden.

Door Koen Monnickendam en Hanneke Takken